2010
De goddelijke gave van dankbaarheid
November 2010


De goddelijke gave van dankbaarheid

We krijgen een dankbaar hart door dankzegging aan onze hemelse Vader voor zijn zegeningen en aan de mensen om ons heen voor al wat zij aan ons leven bijdragen.

President Thomas S. Monson

Dit is een prachtige bijeenkomst. Toen ik tot president van de kerk werd benoemd, heb ik gezegd dat ik er één taak bij zou nemen. ‘Ik word adviseur van het Tabernakelkoor’, zei ik. Ik ben heel trots op dat koor!

Mijn moeder heeft ooit tegen mij gezegd: ‘Tommy, ik ben heel trots op wat je allemaal hebt bereikt. Toch wil ik daar een kanttekening bij plaatsen. Je had piano moeten blijven spelen.’

Dus ging ik achter de piano zitten en speelde een nummer voor haar: ‘Daar gaan we, [daar gaan we] naar een verjaarspartijtje.’1 Toen gaf ik haar een zoen op haar voorhoofd, waarna ze haar armen om mij heen sloeg.

Ik denk aan haar. Ik denk aan mijn vader. Ik denk aan al die algemene autoriteiten die mij beïnvloed hebben, en anderen, met inbegrip van de weduwen bij wie ik op bezoek ging — 85 in totaal — met een kip voor de oven, soms een beetje geld voor hun portemonnee.

Ik ging eens laat op bezoek bij een van hen. Het was dicht tegen middernacht toen ik naar het verpleeghuis ging, en de receptioniste zei: ‘Ik denk dat ze slaapt, maar ze zei dat ik haar echt moest wakker maken, want ze zei: “Ik weet dat hij langskomt.”’

Ik pakte haar hand; zij noemde mijn naam. Ze was klaarwakker. Ze drukte mijn hand tegen haar lippen en zei: ‘Ik wist dat je zou komen.’ Hoe had ik niet kunnen gaan?

Dat is hoe prachtige muziek mij raakt.

Mijn geliefde broeders en zusters, we hebben boodschappen van waarheid, hoop en liefde gehoord. Wij denken aan Hem die verzoening heeft gebracht voor onze zonden, die ons heeft getoond hoe wij moeten leven en bidden, en die ons door zijn eigen daden heeft laten zien wat de zegeningen van dienstbaarheid zijn — namelijk onze Heer en Heiland, Jezus Christus.

In het evangelie van Lucas, hoofdstuk zeventien, lezen we:

‘En het geschiedde gedurende zijn reis naar Jeruzalem, dat Hij dwars door Samaria en Galilea trok.

‘En toen Hij een zeker dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatse mannen tegemoet, die op een afstand bleven staan.

‘En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, heb medelijden met ons.

‘En Hij zag hen aan en zeide tot hen: Gaat heen, toont u aan de priesters. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.

‘En een van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende,

‘en hij wierp zich op zijn aangezicht voor zijn voeten om Hem te danken. En dit was een Samaritaan.

‘En Jezus antwoordde en zeide: Zijn niet alle tien rein geworden? Waar zijn de negen anderen?

‘Waren er dan geen anderen om terug te keren en God eer te geven, dan deze vreemdeling?

‘En Hij zeide tot hem: Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden.’2

Door goddelijke tussenkomst werd melaatsen een wrede, langzame dood bespaard en kregen ze een nieuwe kans om te leven. De dankbaarheid die een van hen uitte, verdiende de zegen van de Meester; de ondankbaarheid waar de andere negen blijk van gaven, zijn teleurstelling.

Mijn broeders en zusters, denken we eraan om te danken voor de zegeningen die we krijgen? Als we oprecht dank geven, zien we niet alleen onze zegeningen beter in, maar ontsluiten we de deuren naar de hemel en voelen we Gods liefde voor ons.

Mijn dierbare vriend, president Gordon B. Hinckley, heeft gezegd: ‘Als u leeft in dankbaarheid, leeft u niet met arrogantie, zorgen en egoïsme; u leeft dan met een geest van dankzegging die u goed staat en u tot zegen zal zijn.’3

In het evangelie van Matteüs in de Bijbel staat nog een verhaal over dankbaarheid, dit keer als een uiting van de Heiland. Toen Hij drie dagen door de wildernis reisde, volgden meer dan vierduizend mensen Hem op zijn tocht. Hij had medelijden met ze, want ze hadden wellicht al die dagen niet gegeten. Maar zijn discipelen vroegen: ‘Hoe komen wij in een eenzame streek aan zoveel broden, dat wij zulk een schare verzadigen kunnen?’ Net als zovelen onder ons zagen de discipelen alleen maar wat er ontbrak.

‘En Jezus zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? ‘Zij [de discipelen] zeiden: Zeven en enkele visjes.

‘En [Jezus] gaf aan de schare bevel, dat zij op de grond zouden gaan zitten.

‘Daarna nam Hij de zeven broden en de vissen, dankte en brak ze, en Hij gaf ze aan zijn discipelen en de discipelen gaven ze aan de scharen.’

Let erop dat de Heiland dankte voor wat ze hadden. En daarop volgde een wonder. ‘En zij aten allen en werden verzadigd, en zij raapten het overschot der brokken [vis] op, zeven korven vol.’4

We hebben allemaal wel eens gelet op wat ons ontbrak in plaats van naar onze zegeningen te kijken. De Griekse filosoof Epictetus heeft ooit gezegd: ‘Een wijs man rouwt niet om wat hij niet heeft, maar verheugt zich in wat hij wél heeft.’5

Dankbaarheid is een goddelijk beginsel. In een openbaring aan de profeet Joseph Smith zegt de Heer:

‘Gij zult de Heer, uw God, in alle dingen danken (…).

‘En in niets geeft de mens God aanstoot, ofwel tegen niemand is zijn verbolgenheid ontbrand, dan alleen tegen hen die niet in alle dingen zijn hand belijden.’6

In het Boek van Mormon wordt ons gezegd dat we moeten leven ‘met dagelijkse dankbetuiging voor de vele barmhartigheden en zegeningen die [God] u schenkt.’7

Ongeacht onze omstandigheden heeft ieder van ons veel om dankbaar voor te zijn. Maar we moeten er wel bij stilstaan en denken aan onze zegeningen.

Dit is een heerlijke tijd om op aarde te zijn. Hoewel er veel misstanden zijn in de wereld, zijn er ook veel dingen juist en goed. Er zijn huwelijken die standhouden, ouders die hun kinderen liefhebben en zich opofferingen voor hen getroosten, vrienden die om ons geven en ons helpen, leerkrachten die onderwijzen. Wij worden op talloze manieren gezegend.

We kunnen onszelf én anderen verheffen door te weigeren negatieve gedachten te koesteren, en door in ons hart een dankbare houding te ontwikkelen. Als ondankbaarheid tot de ernstige zonden gerekend wordt, neemt dankbaarheid een plaats in onder de edelste deugden. Iemand heeft eens gezegd dat dankbaarheid niet alleen de grootste deugd is, maar dat deze ten grondslag ligt aan alle andere.8

Hoe kunnen we in ons hart een dankbare houding ontwikkelen? President Joseph F. Smith, de zesde president van de kerk, heeft daar antwoord op gegeven. Hij zei: ‘Een dankbaar mens ziet in de wereld zo veel om dankbaar voor te zijn, en voor hem weegt het goede zwaarder dan het kwade. Liefde overwint jaloezie, en licht verdrijft duisternis uit zijn leven.’ Hij vervolgt: ‘Hoogmoed vernietigt onze dankbaarheid en vervangt die door egoïsme. We zijn zoveel gelukkiger in het gezelschap van een dankbare, liefhebbende ziel; en we zouden met zorg een dankbare houding ten opzichte van God en de mens moeten aankweken door een leven vol gebed!’9

President Smith zegt ons dat een leven vol gebed de sleutel is tot dankbaarheid.

Maken materiële bezittingen ons gelukkig en dankbaar? Misschien eventjes. Maar de dingen die groot, blijvend geluk en dankbaarheid opleveren, zijn niet voor geld te koop: onze familieleden, het evangelie, goede vrienden, onze gezondheid, onze capaciteiten, de liefde die we van mensen om ons heen krijgen. Helaas zijn dit juist sommige van de dingen die we als vanzelfsprekend aannemen.

De Engelse auteur Aldous Huxley heeft geschreven: ‘De meeste mensen hebben een schier oneindig vermogen om dingen als vanzelfsprekend aan te nemen.’10

We nemen vaak juist de mensen als vanzelfsprekend aan die onze grootste dank verdienen. Laten we niet wachten tot het te laat is om die dankbaarheid te uiten. Een vrouw zei eens het volgende over de dierbaren die zij was kwijtgeraakt: ‘Ik herinner me die gelukkige tijden en wens vaak dat ik de doden alsnog mijn dankbaarheid kon influisteren die ze in hun leven verdienden maar zo weinig kregen.’11

Het verlies van dierbaren leidt vrijwel onvermijdelijk tot enige spijt in ons hart. Laten we dergelijke gevoelens zo veel mogelijk beperken door regelmatig onze liefde en dank voor hen uit te spreken. We weten nooit wanneer het te laat zal zijn.

Wij krijgen dus een dankbaar hart door dankzegging aan onze hemelse Vader voor zijn zegeningen en aan de mensen om ons heen voor al wat zij aan ons leven bijdragen. Hier moeten we bewust moeite voor doen — althans totdat we dit echt hebben geleerd en een dankbare houding hebben ontwikkeld. Vaak zijn we dankbaar en willen we onze dank wel uitspreken maar vergeten we dat, of komen we er gewoon niet aan toe. Iemand heeft eens gezegd dat gevoelens van dankbaarheid hebben maar die niet uiten net zoiets is als een cadeautje inpakken maar het niet geven.12

Als we in het leven op moeilijkheden en problemen stuiten, vinden we het vaak moeilijk om te denken aan onze zegeningen. Maar als we ver genoeg kijken en reiken, voelen we ons wel degelijk gezegend en zien we in hoeveel we gekregen hebben.

Ik wil u een verhaal vertellen over een gezin dat in staat was om in bijzonder moeilijke omstandigheden zegeningen te ontdekken. Ik las dit verhaal vele jaren geleden en heb het bewaard vanwege de boodschap die het overbrengt. Het is geschreven door Gordon Green en is meer dan vijftig jaar geleden in een Amerikaans tijdschrift verschenen.

Gordon vertelt dat hij in Canada was opgegroeid op een boerderij. Zijn broertjes, zusjes en hij moesten na school altijd snel haar huis terwijl de andere kinderen balspelletjes deden en gingen zwemmen. Maar hun vader was in staat om ze te laten inzien dat hun karweitjes iets opleverden. Dat gold vooral na de oogst, wanneer de familie de dankdag voor het gewas vierde, want op die dag schonk hun vader hun een grote gave. Hij liet hen inventariseren wat ze allemaal hadden.

Die ochtend nam hij ze mee naar de kelder waar tonnen met appels, vaten met bieten, wortels in zand, en bergen aardappelzakken stonden, maar waar de planken ook gevuld waren met erwten, maïs, snijbonen, jam, aardbeien en andere ingemaakte groenten en fruit. Hij liet de kinderen alles nauwkeurig tellen. Daarna gingen ze de schuur in en rekenden uit hoeveel ton hooi ze hadden en hoeveel graan ze in de graanschuur hadden. Ze telden de koeien, de varkens, de kippen, de kalkoenen en de ganzen. Hun vader zei dat hij de stand van zaken wilde weten, maar ze wisten dat hij ze eigenlijk op die feestdag wilde laten inzien hoe rijk God hen had gezegend, dat Hij Zich had verheugd over al hun werkuren. Als ze uiteindelijk gingen zitten voor het feestmaal dat hun moeder had klaargemaakt, voelden ze zich gezegend.

Maar Gordon gaf aan dat de dankdag die hij zich met de meeste dankzegging herinnerde in het jaar had plaatsgevonden dat ze helemaal geen reden leken te hebben om dankbaar te zijn.

Het jaar begon goed: ze hadden hooi over, veel zaad, vier nesten biggetjes; en hun vader had wat geld opzij gezet zodat hij op een dag een hooilader kon kopen — een geweldige machine waar de meeste boeren alleen maar van konden dromen. Het was ook het jaar dat hun woonplaats van elektriciteit werd voorzien — hoewel hun huis niet werd aangesloten omdat ze het zich niet konden veroorloven.

Op een avond was Gordons moeder haar grote was aan het doen toen zijn vader het van haar overnam. Hij nam zijn beurt aan het wasbord en zei tegen zijn vrouw dat zij kon gaan uitrusten en breien. Hij zei: ‘Je besteedt meer tijd aan de was dan aan slapen. Vind je dat we maar moeten toegeven en elektriciteit nemen?’ Hoewel ze opgetogen was over het vooruitzicht, liet ze een paar tranen toen ze bedacht dat ze dan geen hooilader konden kopen.

Dus dat jaar kwam er een elektriciteitsleiding naar hun huis. Hoewel de wasmachine die ze kochten niets bijzonders was, deed hij de hele dag zelf de was. En ze hadden aan elk plafond een heldere gloeilamp hangen. Ze hoefden geen lampen meer met olie te vullen, geen lampenkousen meer te knippen, geen roet meer uit de schoorstenen te vegen. De lampen werden stilletjes naar de zolder verhuisd.

Elektriciteit krijgen was zo’n beetje het laatste goede dat ze dat jaar overkwam. Net toen de gewassen boven de grond kwamen, begon het te regenen. Toen het water eindelijk wegstroomde, was er geen plant meer over. Ze zaaiden de akkers opnieuw in, maar de regen sloeg de oogst weg. Hun aardappels lagen weg te rotten in de modder. Ze verkochten enkele koeien en alle varkens en ander vee dat ze hadden willen houden, en ze kregen er niet veel voor omdat alle andere boeren hetzelfde moesten doen. Het enige dat ze dat jaar oogstten, waren wat rapen die op de een of andere manier het natte weer hadden doorstaan.

En toen was het weer dankdag. Moeder zei: ‘Misschien moeten we het dit jaar maar overslaan. We hebben zelfs geen gans meer over.’

Maar op de ochtend van de feestdag nam Gordons vader een prairiehaas mee naar huis en vroeg hij zijn vrouw om die te braden. Ze begon er met tegenzin aan en zei dat het heel lang zou duren om het oude vlees gaar te krijgen. Toen het eindelijk op tafel stond met enkele van de rapen die het hadden overleefd, weigerden de kinderen ervan te eten. Gordons moeder huilde. En toen deed zijn vader iets vreemds. Hij ging naar de zolder, pakte een olielamp, zette die op tafel en stak hem aan. Hij gaf de kinderen opdracht om de elektrische lampen uit te doen. Toen er nog maar één lamp aan was, konden ze nauwelijks geloven dat het voorheen zó donker was geweest. Ze vroegen zich af hoe ze ooit iets hadden gezien zonder het heldere licht dat de elektriciteit hun had gebracht.

Ze spraken een zegen uit over het eten en iedereen at mee. Na de maaltijd zaten ze stilzwijgend bij elkaar. Gordon schreef:

‘Bij het nederige, weinige licht van de oude lamp konden we weer helder zien. (…)

‘Het [was] een heerlijk maal. De prairiehaas smaakte als kalkoen en de rapen waren zachter van smaak dan ooit tevoren. (…)

‘(…) Ook al kwamen we thuis veel tekort, ons leven was er overvloedig.’13

Broeders en zusters, dankbaarheid uiten is achtenswaardig en eerzaam; zich dankbaar gedragen, is grootmoedig en edel; maar als we altijd met dankbaarheid in ons hart leven, raken we de hemel aan.

Nu ik mijn toespraak deze ochtend besluit, bid ik dat wij naast al het andere waarvoor wij dankbaar zijn, ook onze dankbaarheid mogen tonen voor onze Heer en Heiland, Jezus Christus. Zijn heerlijke evangelie geeft antwoord op de grootste levensvragen: Waar komen we vandaan? Waarom zijn we hier? Waar gaat onze geest naartoe bij onze dood? Dat evangelie geeft hun die in duisternis leven het licht van goddelijke waarheid.

Hij heeft ons geleerd hoe we moeten bidden. Hij heeft ons geleerd hoe we moeten leven. Hij heeft ons geleerd hoe we moeten sterven. Zijn leven is een legaat van liefde. Hij genas de zieken; Hij beurde de verdrukten op; Hij redde de zondaren.

En uiteindelijk stond Hij alleen. Enkele apostelen twijfelden; één verraadde Hem. De Romeinse soldaten doorboorden zijn zij. De woedende bende benam Hem het leven. En toch weerklinken vanaf de heuvel Golgota zijn barmhartige woorden: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’14

Wie was die ‘man van smarten en vertrouwd met ziekte’?15 Wie is deze ‘Koning der ere’,16, deze Heer der heren? Hij is onze Meester. Hij is onze Heiland. Hij is de Zoon van God. Van Hem gaat ons heil uit. Hij wenkt ons: ‘Volg mij.’17 Hij geeft ons de opdracht: ‘Ga heen, doe gij evenzo.’18 Hij smeekt: ‘[Bewaar] mijn geboden.’19

Laten wij Hem volgen. Laten wij zijn voorbeeld volgen. Laten wij zijn woorden gehoorzamen. Daarmee schenken wij Hem de goddelijke gave van dankbaarheid.

Het is mijn oprechte gebed uit de grond van mijn hart dat ieder van ons in zijn leven blijk mag geven van de heerlijke deugd van dankbaarheid. Moge het onze ziel doordringen, nu en voor altijd. In de heilige naam van Jezus Christus, onze Redder. Amen.

Noten

  1. John Thompson, ‘Birthday Party’, Teaching Little Fingers to Play (1936), p. 8.

  2. Lucas 17:11–19.

  3. Teachings of Gordon B. Hinckley (1997), p. 250.

  4. Zie Matteüs 15:32–38; cursivering toegevoegd.

  5. The Discourses of Epictetus; with the Encheiridion and Fragments, vertaling George Long (1888), p. 429.

  6. Leer en Verbonden 59:7, 21.

  7. Alma 34:38.

  8. Cicero. In: A New Dictionary of Quotations on Historical Principles, samengesteld door H. L. Mencken (1942), p. 491.

  9. Joseph F. Smith, Gospel Doctrine, 5de uitgave (1939), p. 263.

  10. Aldous Huxley, Themes and Variations (1954), p. 66.

  11. William H. Davies, The Autobiography of a Super-Tramp (1908), p. 4.

  12. William Arthur Ward. In: Allen Klein, comp., Change Your Life! (2010), p. 15.

  13. Overgenomen uit: H. Gordon Green, ‘The Thanksgiving I Don’t Forget’, Reader’s Digest, november 1956, pp. 69–71.

  14. Lucas 23:34.

  15. Jesaja 53:3.

  16. Psalmen 24:8.

  17. Matteüs 4:19.

  18. Lucas 10:37.

  19. Johannes 14:15.