Händel en het geschenk van de Messiah
Mogen wij aan het eind van de levensdagen die ons zijn beschikt, gelijk Händel, erkennen dat God ons bezocht heeft.
Georg Friedrich Händel leek voor musicus in de wieg gelegd. Als jonge knaap leerde hij in Duitsland zowel de viool als het orgel spelen. Na in Duitsland zijn eerste opera te hebben gecomponeerd, verhuisde hij naar Italië, het operamekka van de wereld, om daar zijn geluk te beproeven met het componeren van muziek in de Italiaanse stijl. Hij had er enig succes met het componeren van opera’s en kamermuziek.
In 1711, hij was toen 26, besloot Händel naar Engeland te verhuizen, waar zijn opera’s en oratoria aanvankelijk goed werden ontvangen. Maar een jaar of twintig later was het Britse publiek beduidend minder enthousiast over opera’s die in het Duits of Italiaans werden gezongen; hun voorkeur ging uit naar uitvoeringen zoals The Beggar’s Opera. Wat ertoe leidde dat Händel jaren achtereen moeite had om de wolven — zijn schuldeisers — op afstand te houden.
In 1737, na in één jaar vier opera’s te hebben gecomponeerd en daarmee lichamelijk het uiterste van zichzelf te hebben gevergd, kreeg de 52-jarige componist een beroerte, met als gevolg dat zijn rechterarm tijdelijk verlamd raakte. Een arts zei tegen Händels loyale secretaris: ‘We kunnen wellicht de man redden, maar de musicus is voor eeuwig verloren. Het lijkt erop dat zijn hersenen voorgoed beschadigd zijn.’1
De componist verzette zich tegen de diagnose. Hij vertrok naar Aix-la-Chapelle (Aken, Duitsland), waar zijn lichaam goed reageerde op de warmwaterbronnen aldaar, waardoor hij na verloop van tijd zijn lichamelijke kracht terugkreeg. Nadat hij in een nabijgelegen kathedraal had gekeken of hij nog orgel kon spelen, riep hij uitbundig uit: ‘Ik ben uit Hades teruggekeerd.’2
Terug in Londen begon hij weer opera’s te schrijven, maar zijn werk werd niet goed ontvangen, en zijn schuldeisers begonnen hem weer lastig te vallen. De wanhoop nabij begon hij zich af te vragen: ‘Waarom heeft God mijn wederopstanding toegestaan? Is het om mijn medemensen de kans te bieden mij weer te begraven?’3 In april 1741 hield Händel een concert wat naar eigen zeggen zijn laatste was. Zijn creativiteit had hem in de steek gelaten. Een biograaf heeft geschreven: ‘Er was niets om mee te beginnen, niets om mee te eindigen. Händel was helemaal leeg vanbinnen.’4
In datzelfde jaar vond Händel op een augustusmiddag bij thuiskomst van een lange en vermoeiende wandeling een manuscript dat door de dichter en eerdere medewerker, Charles Jennens, was achtergelaten. In deze operatekst werd veelvuldig uit de Schrift geciteerd, vooral uit Jesaja, waarin de geboorte van Jezus Christus werd voorzegd en zijn bediening, kruisiging en opstanding werden beschreven. Dit werk moest een oratorium worden. Gezien zijn eerdere fiasco’s had Händel zo zijn bedenkingen toen hij de tekst begon door te lezen.
‘Weest getroost’, de eerste woorden in het manuscript, leken van de bladzijde te springen. Ze verdreven de donkere wolken die zo lang boven Händel hadden gehangen. Zijn neerslachtigheid nam af en zijn houding veranderde van belangstelling in uitgelatenheid terwijl hij las over de door engelen aangekondigde geboorte van de Heiland en van Jesaja’s profetieën over de Messias, die op aarde zou komen om als een sterfelijk kindje te worden geboren. Een bekende melodie die Händel eerder had gecomponeerd kwam in zijn gedachten terwijl hij ‘For unto Us a Child Is Born’ las. De noten vormden zich sneller in zijn brein dan hij kon opschrijven terwijl hij het beeld van de goede Herder in de aria getiteld ‘He Shall Feed His Flock’ vastlegde. Daarna volgde de overweldigende verrukking weerspiegeld in het ‘Hallelujah Chorus’, gevolgd door het zachte, verheven getuigenis in ‘I Know That My Redeemer Liveth.’ Het werk kreeg een majestueus slot met ‘Worthy is the Lamb’.
Na alle muziek die hij in zijn hele leven had gecomponeerd, zou Händel uiteindelijk wereldfaam verwerven door dit ene werk, de Messiah, grotendeels in slechts drie weken in de late zomer van 1741 gecomponeerd. Na zijn muziekstuk te hebben voltooid, erkende hij nederig: ‘God heeft mij bezocht.’5 Wie geraakt worden door de Heilige Geest wanneer ze het overstelpende getuigenis van Händels Messiah ervaren, zullen het daarmee eens zijn.
Bij de geldschieters die de eerste uitvoering van het oratorium mogelijk maakten, bedong Händel dat de gemaakte winst van deze en alle daaropvolgende uitvoeringen van de Messiah ‘ten goede zou komen aan gevangenen, wezen en zieken’. Ik ben zelf heel ziek geweest, maar nu ben ik gezond, zei hij. ‘Ik was een gevangene, maar nu ben ik vrij.’6
Na afloop van de eerste uitvoering van de Messiah in Londen feliciteerde een bezoeker Händel met het uitstekende ‘amusement’.
‘Mijnheer, het zou mij spijten als ik ze alleen maar heb geamuseerd’, antwoordde Händel nederig. ‘Ik wil betere mensen van ze maken.’7
Aan zijn rusteloze zoektocht naar roem, fortuin en eer was eindelijk een eind gekomen — maar slechts nadat hij een meesterwerk had gecomponeerd waar aarde en hemel met ontzag naar luisterden. Datgene wat het belangrijkste was, was niet langer afhankelijk van het minder belangrijke. Händel, de rusteloze componist, had nu rust gevonden.
Lessen uit het leven van Händel
Welke lessen kunnen we leren uit het leven van Georg Friedrich Händel en de compositie van een muziekwerk dat tot een geestelijk monument is uitgegroeid?
-
We moeten vertrouwen in onze capaciteiten ontwikkelen en leren leven met kritiek op ons werk. Om met de dichter Rudyard Kipling te spreken: ‘Vertrouw op jezelf als alle mensen aan je twijfelen, maar houdt ook rekening met hun twijfels.’8
-
Kwantiteit is geen vervanging voor kwaliteit en variatie. Händels vroegere opera’s zijn grotendeels in de vergetelheid geraakt. Hun voorspelbare, vaste patronen konden niet echt inspireren; elke opera klonk veelal hetzelfde als de andere die hij had gecomponeerd.
-
Als we handelen vanuit inspiratie doen we het werk van de hemel. We kunnen de Geest nergens toe dwingen, maar wanneer inspiratie en openbaring komen, moeten we luisteren en handelen naar de ingevingen. De Heer heeft beloofd: ‘De macht van mijn Geest maakt alle dingen levend’ (LV 33:16).
-
We moeten onze bron van inspiratie en openbaring erkennen. We zijn slechts een instrument in het werk dat we doen dat anderen tot zegen is. We moeten beseffen, zoals Händel heeft gedaan toen hij afzag van de eer die zijn prestatie hem bracht, dat ‘God [ons] heeft bezocht.’
-
We mogen nooit de kracht van het woord onderschatten. Er schuilt kracht in het woord Gods dat de verhalen van de begaafdste schrijvers van deze wereld ver overtreft (zie Alma 31:5).
-
De diepe geestelijke betekenis van een werk wordt overgebracht door de invloed van de Heilige Geest. ‘Wanneer [iemand spreekt of zingt] door de macht van de Heilige Geest, voert de macht van de Heilige Geest [de boodschap] tot het hart der mensenkinderen’ (2 Nephi 33:1).
-
De macht is in God en zijn werken, niet in onze woorden. Sprekend over de toenmalige godsdienstbeoefenaars heeft de Heiland gezegd: ‘Zij naderen Mij met hun lippen, maar hun hart is verre van Mij; zij verkondigen als leerstellingen geboden van mensen en hebben een schijn van godsvrucht, maar verloochenen de kracht daarvan’ (Geschiedenis van Joseph Smith 1:19). Händel had andere oratoria en opera’s met bijbelteksten gecomponeerd, maar de vorm van zijn muziek bleef ver achter bij de kracht van de Schrift — Jesaja’s krachtige profetieën over de geboorte en bediening van de Messias of de vervulling van die profetieën, zoals die zijn opgetekend in Openbaring en de evangelieën van Lucas en Johannes. In Händels Messiah vinden we enerzijds de godsvrucht en anderzijds de kracht daarvan. In de Messiah komen lippen en harten dichter bij de hemel.
Ieder van ons is in dit leven, zoals Georg Friedrich Händel, verwikkeld in een creatieve, geestelijke onderneming. Zowel de materiële invulling van ons sterfelijke bestaan als de rechtschapen invulling van onze proeftijd zijn geestelijke prestaties. Ik bid dat we zullen openstaan voor hemelse inspiratie, en dat we op zo’n manier zullen worden geïnspireerd dat de vruchten van onze arbeid inspirerend voor anderen zullen zijn. Mogen wij bij de redding van anderen ons niet laten binden door beproefde patronen en door ons zelf opgelegde inzichten die onze geestelijke creativiteit beperken en openbaring uitsluiten.
In haar verhalende dichtwerk Aurora Leigh brengt Elizabeth Barrett Browning de volgende veelzeggende gedachte onder woorden:
De aarde is tjokvol met de hemel,
En elke struik staat in brand met God;
Maar alleen wie ziet, doet zijn schoenen uit;
De anderen staan eromheen en plukken bramen.9
Mogen wij allemaal onze schoenen uitdoen en onze arbeid vullen met de essentie van de hemel, en moge niemand van ons bramen plukken terwijl er een grootser, verhevener werk ligt te wachten.
En mogen wij aan het eind van de levensdagen die ons zijn gegeven, gelijk Händel, erkennen dat God ons bezocht heeft in onze arbeid.