Kon ik mijn overgrootmoeder achterlaten?
Hugo Fabián Lallana, Córdoba (Argentinië)
Toen ik 21 werd, wilde ik op zending gaan. Mijn overgrootmoeder, Margarita Sippo de Lallana, stond achter mijn beslissing hoewel dat wel inhield dat ze alleen zou achterblijven. Ze had me van jongs af aan opgevoed, en ik maakte me zorgen wie er tijdens mijn zending voor haar zou zorgen.
We hadden ons in 1978 laten dopen, toen ik 11 was en mijn overgrootmoeder 73. We gingen al snel niet meer naar de kerk, maar zorgzame broeders en zusters van de kerk kwamen ons opzoeken.
Ik werd weer actief en de wijkleden keken uit naar mijn ordening. ‘Dan hebben we een diaken!’ zeiden ze enthousiast. In die tijd waren er geen Aäronisch-priesterschapsdragers in onze wijk. Ik werd president van het diakenenquorum omdat er geen andere diakenen waren. Ik vroeg me af waarom ze mij zo’n roeping gaven, maar ik ging begrijpen dat de wijkleiders me in mijn priesterschapstaken onderwezen. Daarom probeerde ik trouw te blijven.
Mijn overgrootmoeder bleef echter minderactief en ging maar af en toe mee naar de kerk. Maar ze bleef mijn beslissing steunen om op zending te gaan en ze wist in haar hart dat het evangelie waar was.
Toen ik in 1990 mijn zendingspapieren instuurde, gingen de meeste zendelingen uit Córdoba naar de zendingsgebieden Buenos Aires-Noord of -Zuid. Ik wist zeker dat ik naar een van die twee zendingsgebieden zou worden geroepen en niet al te ver bij mijn overgrootmoeder vandaan zou zijn.
Toen mijn ringpresident me later riep, zei hij dat ik een paspoort nodig had omdat ik naar Colombia zou gaan. Ondanks dat ik mij zorgen maakte, moedigde mijn overgrootmoeder me aan om te gaan. Vlak voordat ik vertrok, beloofde ze me dat ze vanaf de volgende zondag weer naar de kerk zou gaan en naar de tempel zou gaan voordat ik terugkwam. Dat kon ik nauwelijks geloven, maar het maakte het wel gemakkelijker om haar achter te laten.
Tijdens mijn zending deed ze precies wat ze had beloofd. Hoewel ze al in de tachtig was, ging ze niet alleen naar de kerk, maar ook op tijd. En ze bereidde zich voor om naar de Buenos Airestempel (Argentinië) te gaan.
Na een nachtelijke busreis van twaalf uur kwam mijn grootmoeder terug van haar eerste tempelreis. Ze kwamen op zondagmorgen om half negen bij het kerkgebouw aan, vlak voordat de kerk zou beginnen. Onze ringpresident, Rúben Spitale, zei tegen haar: ‘Ik zal u naar huis brengen zodat u kunt uitrusten.’
‘Nee’, zei ze. ‘Ik ga naar de kerk.’ En dat deed ze.
Toen ik van mijn zending thuiskwam, gingen we samen nog drie keer naar de tempel, voordat ze in 2000 overleed. Door mijn zending werden we allebei gezegend. Ik weet bijna zeker dat als ik was thuisgebleven, we die zegeningen niet zouden hebben ontvangen.