2011
De Heer heeft zendelingen nodig
Januari 2011


Boodschap van het Eerste Presidium

De Heer heeft zendelingen nodig

President Thomas S. Monson

In de afgelopen algemene oktoberconferentie heb ik om meer zendelingen gevraagd. Iedere waardige, gezonde jongeman dient zich op een zending voor te bereiden. Een zending is een priesterschapsplicht — een plicht die de Heer verwacht van ons die zoveel hebben ontvangen. Jongemannen, ik spoor jullie aan om je voor te bereiden op een zending. Houd jezelf rein, zuiver en waardig, zodat je de Heer kunt vertegenwoordigen. Zorg dat je gezond en sterk blijft. Bestudeer de Schriften. Neem deel aan het seminarie en het instituut, waar dat beschikbaar is. Raak vertrouwd met de handleiding voor zendelingen, Predik mijn evangelie.

Zusters, hoewel jullie niet dezelfde priesterschapsplicht hebben als de jongemannen om een voltijdzending te vervullen, is jullie bijdrage in het zendingsveld waardevol en van harte welkom.

De oudere broeders en zusters in de kerk herinner ik eraan dat we behoefte hebben aan veel, veel meer voltijdzendingsechtparen. Als u nog niet de fase in uw leven hebt bereikt dat u als echtpaar op zending kunt gaan, spoor ik u aan om u, zo de omstandigheden het toelaten, nu al voor te bereiden op de dag dat die mogelijkheid zich aan u en uw partner voordoet. U krijgt niet zo heel vaak de kans om de fijne geest en voldoening te ervaren die uw deel zal zijn als u samen voltijd in dienst van de Meester werkzaam bent.

Nu kan het zijn dat enkelen van u verlegen van aard zijn of zich niet geschikt achten om een dergelijke roeping te aanvaarden. Denk eraan dat dit het werk van de Heer is. Als wij in dienst van de Heer zijn, hebben wij recht op zijn hulp. De Heer zal de rug sterken waarop een last wordt gelegd.

Anderen, hoewel een zendingsoproep waardig, kunnen het gevoel hebben dat er belangrijkere prioriteiten zijn. Deze belofte van de Heer staat mij helder voor de geest: ‘Wie Mij eren, zal Ik eren’ (1 Samuël 2:30). Niemand zal onze hemelse Vader en onze Heiland meer eren dan wie dienstdoet als toegewijde, meelevende zendeling.

Een voorbeeld van dergelijk dienend werk was de zendingservaring van Juliusz en Dorothy Fussek, die op zending naar Polen werden geroepen. Broeder Fussek was in Polen geboren. Hij sprak de taal. Hij had het volk lief. Zuster Fussek was Engelse van geboorte en wist weinig van Polen of het Poolse volk af. Vol vertrouwen in de Heer begonnen ze aan hun taak. Ze stonden er alleen voor, hun werk was immens. Er was toen nog geen zendingsgebied in Polen. De opdracht die de Fusseks hadden gekregen, was de oprichting van een zendingsgebied voor te bereiden.

Zagen ouderling en zuster Fussek hun enorme taak donker in? Geen moment. Zij wisten dat hun roeping van God kwam. Zij baden om zijn goddelijke hulp en zij wijdden zich met heel hun hart aan hun werk.

Na verloop van tijd hadden ouderling Russell M. Nelson van het Quorum der Twaalf Apostelen, ouderling Hans B. Ringger, destijds lid van de Zeventig, en ik, vergezeld van ouderling Fussek, een bespreking met Adam Wopatka, de Poolse minister van godsdienstzaken. We hoorden hem zeggen: ‘Uw kerk is welkom hier. U mag kerken bouwen, u mag zendelingen sturen. Deze man,’ en hij wees op Juliusz Fussek, ‘heeft uw kerk goed gediend. U kunt dankbaar zijn voor zijn voorbeeld en zijn werk.’

Laten wij evenals de Fusseks doen wat we moeten doen in het werk van de Heer. Dan kunnen wij, met Juliusz en Dorothy Fussek, deze psalm laten weerklinken:

‘Mijn hulp is van de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft.

‘(…) Uw Bewaarder zal niet sluimeren.

‘Zie, de Bewaarder van Israël sluimert noch slaapt’ (Psalmen 121:2–4).

Foto-illustraties Hyun Gyu Lee, Matthew Reier en Craig Dimond

Foto’s Howard Collett en David Newman