Tot we elkaar weerzien
Nooit in de steek gelaten
Omdat de Heiland de heilige Schriften citeerde, weet ik dat Hij ons nooit zal verlaten.
Tijdens zijn bediening citeerde de Heiland vaak uit de Schriften. Dus hoeven we niet verbaasd te zijn dat de Heiland in het Nieuwe Testament teksten uit het Oude Testament citeerde. Maar ik was verbaasd toen ik op een dag het eerste vers van Psalm 22 las: ‘Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’
Ik had nooit gedacht dat de Heiland de Schriften zou citeren toen Hij in zijn ellende aan het kruis die woorden uitsprak (zie Matteüs 27:46). Daardoor kreeg ik een diep geestelijk inzicht.
We hebben ons allemaal weleens afgevraagd: ‘O God, waar zijt Gij?’ (LV 121:1). Die vraag heeft me het meest beziggehouden op momenten van geestelijke onzekerheid of ellende.
Daarom kunnen de woorden van de Heiland deze vraag oproepen: Kwam zijn kreet ook uit onzekerheid — of zelfs twijfel — voort? Houdt dat in dat er een vraag was waarvoor mijn almachtige, alwetende Heiland geen antwoord had, juist op het moment dat mijn eeuwig heil afhankelijk was van zijn macht om alle antwoorden te verschaffen en alles te overwinnen?
Toen ik die psalm las, leerde ik dat hoewel deze woorden inderdaad een zielsverscheurende uitdrukking waren van ‘de verlammende wanhoop dat God Hem had verlaten’, wat Hij misschien had kunnen verwachten, maar wellicht niet volledig kon begrijpen, maar dat ze zeker geen indicatie van twijfel waren.1
Juist het aanroepen van zijn Vader op dat moment van ellende, waarbij Hij woorden uit de heilige Schriften gebruikte, was niet alleen een bewijs van zijn geloof maar ook een belangrijke onderwijsmogelijkheid. Hoewel Psalm 22 met een vraag begint, is de psalm een uitdrukking van groot vertrouwen dat God ons niet in de steek laat:
‘Op U hebben onze vaderen vertrouwd, zij hebben vertrouwd, en Gij deedt hen ontkomen;
‘tot U hebben zij geroepen en zij werden gered, op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd’ (vss. 5–6).
Met de ervaringen van de psalmist als voorbode op het leed van de Heiland, voorspelt de psalm de bespotting (vss. 8–9), de valse rechtszaak en marteling (vss. 12–14), zijn pijn en leed (vs. 15), zijn dorst (vs. 16), de wonden aan zijn handen en voeten (vers 17), en het werpen van het lot en het scheuren van zijn kleding (vs. 19).
Hoewel de Heiland slechts het eerste vers citeerde, is de rest van de psalm ook een getuigenis dat Hij de beloofde Messias is, dat door zijn leed profetieën in vervulling zijn gegaan, en dat Hij volledig op zijn Vader vertrouwde.
Door dat begrip kreeg ik een overweldigend getuigenis dat mijn geloof niet misplaatst was. Maar nog krachtiger dan de kennis dat Jezus niet twijfelde, was het getuigenis in die psalm voor de momenten dat ik me afvraag of God mij in de steek heeft gelaten of als ik me zorgen maak dat Hij mijn smeekbede niet gehoord heeft.
‘Gij, die [God] vreest, looft Hem, verheerlijkt Hem, gij ganse nageslacht van Jakob, en hebt ontzag voor Hem, gij ganse nageslacht van Israël.
‘Want Hij heeft niet veracht noch versmaad de ellende van de ellendige [Jezus], en zijn aangezicht [de Vader] niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen [Jezus] tot Hem riep’ (vss. 24–25; cursivering toegevoegd).