Klaar om te lezen
‘God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht’ (2 Timoteüs 1:7).
Maartje schuifelde zenuwachtig heen en weer in haar stoel terwijl ze naar de andere kinderen luisterde, die om de beurt uit de Schriften voorlazen. Ze hoopte dat ze nooit aan de beurt zou komen.
Maartje had een leerstoornis die dyslexie heet. Als ze naar de letters op een pagina keek, leek het net alsof ze ronddraaiden en van plaats verwisselden. Als ze hardop las, ging dat langzaam en waren ze soms in de verkeerde volgorde. Vaak las ze woorden die er niet eens stonden.
Toen Maartje bijna aan de beurt was, werd ze alleen maar nog banger. Toen Maartje uiteindelijk aan de beurt was, kon ze niet meer staan.
‘Ik moet naar de w.c.’, zei ze plotseling. Ze sprong van haar stoel, waardoor haar Schriften op de grond tuimelden. Maartje rende door de gang naar de w.c. Ze was blij dat hij niet bezet was. Ze ging in de hoek staan huilen.
Een paar minuten later hoorde ze zuster Smit, die de w.c. in kwam en haar naam riep. ‘Wat is er aan de hand, Maartje?’
Maartje wist niet wat ze moest zeggen. Ze schaamde zich. Geen van de andere kinderen had dat probleem. ‘Ik kan niet lezen!’ huilde ze en stopte haar hoofd onder haar gevouwen armen.
‘Kun je niet lezen?’ vroeg zuster Smit verbijsterd. ‘Ik heb zelf gezien dat je toespraakjes hebt gegeven. Ik weet dat je kunt lezen.’
Maartje schudde haar hoofd. ‘Ik leer de toespraakjes uit mijn hoofd. Ik oefen ze elke keer weer, zodat ik ze niet hoef op te lezen waar iedereen bij is. Ik kan niet hardop lezen. Als ik dat probeer, maak ik veel fouten. Ik wil niet dat de andere kinderen mij uitlachen.’
‘Ach, Maartje, het spijt me. Ik zal je niet vragen om voor te lezen totdat ik zeker weet dat je er klaar voor bent’, zei zuster Smit. ‘Ik denk trouwens niet dat iemand in de klas je uit zal lachen. Het zijn je vrienden.’
‘De kinderen op school lachen me uit’, fluisterde Maartje.
Zuster Smit veegde Maartjes tranen weg. ‘Kom maar eens terug naar de klas. Dan zul je het wel zien’, zei ze.
Samen liepen ze terug naar het klaslokaal. Maartjes vriendin Betsie zat in de stoel naast die van Maartje en streek de gekreukte pagina’s van Maartjes Schriften glad. Maartje ging zitten en Betsie gaf haar de Schriften terug.
‘Wie wil er nu lezen?’ vroeg zuster Smit.
‘Maartje is aan de beurt’, zei een jongen in de klas.
Maartje aarzelde, maar keek rond en zag de vriendelijke glimlach van haar klasgenootjes. Zuster Smit knikte en glimlachte ook. Maartje was zenuwachtig, maar voelde zich op haar gemak en begon te lezen.
Het ging maar langzaam. Ze maakte enkele fouten, maar toen ze vastliep, fluisterde Betsie het juiste woord in Maartjes oor. Maartje las niet zo goed als de andere kinderen in haar klas, maar niemand lachte of zette haar voor schut. Toen was iemand anders aan de beurt en ging de les verder.
Toen ze na de les naar het jeugdwerklokaal liepen, fluisterde zuster Smit dat ze trots op Maartje was. Maartje was blij dat ze haar leesproblemen niet meer hoefde te verbergen. ‘Ik blijf gewoon oefenen’, dacht ze. Ze lachte, want ze wist dat ze goede vrienden in de kerk had die haar steunden.