Tot we elkaar weerzien
Let op de oever
Mijn zoon leerde mij een les in waar we op moeten letten en hoe we kunnen volharden.
Een kanotocht naar een eiland in een nabijgelegen nationaal park leek de perfecte kans om een nauwere band met mijn zoon te krijgen. De Aäronische priesterschapsleiders en de jongemannen in onze wijk waren de tocht al maanden aan het plannen, en ik kon mee.
Mijn zoon McKay was in prima conditie, hij nam op de middelbare school aan drie sporten deel. Dat is waarschijnlijk de reden dat de leiders ons in dezelfde kano indeelden — ze wisten dat hij hard kon peddelen als dat nodig was. Ik had wat ervaring met het sturen van een kano, dus we leken een goed team te zijn.
En ik wilde graag de tijd op het meer gebruiken om te praten. McKay had het moeilijk gehad na de dood van zijn moeder, en ik was niet altijd zo goed in staat geweest om in te spelen op zijn behoeften en interesses.
We kregen instructie, we kregen een reddingsvest, we konden zwemmen, en we hadden ervaren leiders als gids.
We hadden alleen niet op de wind gerekend. We hadden enkele kilometers gepeddeld, waren het meer door het midden overgestoken en naderden de oever toen er een ongebruikelijk sterke tegenwind opstak.
De andere kano’s slaagden erin de oever te halen, maar McKay en ik waren er nog niet met onze boot. De golven werden hoger en we dreven af terwijl we maar doorpeddelden en probeerden om vooruit te komen, hoe weinig ook. Ik begon doodmoe te worden en kreeg het benauwd. Ik stak mijn peddel diep in het water en trok uit alle macht, in een poging om ons weer op koers te brengen, maar we leken precies op dezelfde plek te blijven.
We liepen kans om te kapseizen toen ik eindelijk hardop toegaf dat ik niet wist of ik de kracht had om door te gaan. Toen zei mijn zoon: ‘Je kijkt naar de golven, pa. Zo kom je nergens. Je moet op de oever letten. Zie je die boom op de heuvel? Dat is ons doel. Houd die in het oog, dan halen we het.’
Hij had gelijk. Toen ik eenmaal de boom in het oog bleef houden, was ik in staat om op koers te blijven. Mijn armen kregen hun kracht terug. McKay riep in cadans commando’s voor de slagen — ‘Roei. Rust. Roei. Rust.’ En we maakten gestaag voortgang.
We bereikten de oever, anderen staken een helpende hand toe, en we gingen zitten om op adem te komen. Die avond bespraken we in de tent als vader en zoon wat we hadden meegemaakt.
Samen dachten we aan de uitspraak van president Thomas S. Monson over de vuurtoren van de Heer: ‘Hij wenkt ons in de stormen van het leven. Die vuurtoren roept: “Hierheen naar de veiligheid; deze kant op naar huis.”1
Die middag was een boom op de oever onze vuurtoren geweest. Toen ik de wanhoop nabij was, had mijn zoon me heel verstandig aangeraden om niet naar de golven te kijken, maar op de oever te blijven letten. En we hadden het samen gered, in meer dan één opzicht.