Leidingen verleggen in modderschoenen
De auteur woont in Utah (VS).
Ik had genoeg van leidingen verleggen.
‘Bedankt, bisschop Rowley. We willen graag helpen.’ Broeder Hulet, onze quorumadviseur diakenen, nam het klembord van de bisschop en zei: ‘Ik heb hier een inschrijvingslijst voor vrijwilligers die op de kerkboerderij willen helpen. Ik ben er zeker van dat de Heer tevreden zal zijn als we de komende week allemaal meehelpen.
‘Wat voor hulp?’ vroeg ik voorzichtig. Dit hele kerkboerderijgedoe leek me niet erg leuk.
‘We moeten deze week alleen maar sproeierleidingen verleggen.’
Leidingen verleggen! Ik huiverde van die woorden. Ik moest terugdenken aan een paar maanden daarvoor. Mijn moeder had er toen op aangedrongen dat ik een vakantiebaan zocht. In ons kleine dorp kon dat maar haast één ding zijn: leidingen verleggen. Dus verlegde ik samen met mijn neef Scott de hele zomer lang leidingen.
De eerste dag van onze vakantiebaan keken we over een onmetelijk groot groen alfalfaveld. De leidingen van wel twaalf meter lang waren aaneengekoppeld in een rechte lijn die kilometers lang leek. Na een korte instructie ontkoppelden Scott en ik onze eerste leiding. Scott hief zijn uiteinde op en ik kreeg een hele lading koud water over mijn sneakers. We droegen de leiding over de plakkerige modder heen en koppelden ze vast aan het volgende gedeelte. Toen we terugkeerden om de volgende leiding te halen, werden mijn schoenen alsmaar zwaarder door de modder die er hoe langer hoe dikker op lag. Uiteindelijk wisten de modder, het water en ons eigen zweet onze kleding te doorweken en ons humeur weg te spoelen.
Ik dacht weer na over het vrijwilligerswerk op de kerkboerderij. ‘Nou, ik — ik denk niet dat ik mee kan doen’, stotterde ik. ‘Ik moet elke ochtend naar mijn werk.’
‘Dat is geen probleem’, verzekerde broeder Hulet me. ‘We gaan altijd ’s middags naar de kerkboerderij.’ Broeder Hulet liet de inschrijvingslijst rondgaan. ‘Toen jullie tot het priesterschap werden geordend, kregen jullie de macht om in de naam van God te handelen. En als we Hem dienen door anderen te dienen, handelen we in zijn naam. Bovendien zal het werk helemaal niet zo zwaar zijn als we allemaal een handje meehelpen.
Ik kreeg de lijst aangereikt. Ik kon niet geloven dat tot nu toe iedereen zich had ingeschreven om elke dag van de week te gaan. Wisten ze dan niet hoe ellendig het zou zijn? Ik voelde de zware rechtvaardige druk van mijn quorumleden. Met tegenzin schreef ik me in en gaf ik de lijst door.
Maandagmiddag zat ik in mijn kamer uit te rusten van mijn ochtendwerk toen ik broeder Hulet buiten hoorde toeteren. Ik aarzelde even voor ik weer mijn stinkende, vochtige werkkleding aantrok.
We kwamen al snel aan bij de kerkboerderij. Iedereen behalve ik haastte zich naar de akker. Ik bleef met gebogen hoofd achter en trapte wat steentjes weg toen ik plots een hand op mijn schouder voelde. ‘Bedankt dat je met ons bent meegekomen’, sprak broeder Hulet me moed in. ‘Ik weet dat je vanochtend hard gewerkt hebt.’ We wandelden een stukje zonder iets te zeggen. Toen rende hij naar de anderen om de groep in te delen.
Ik keek hem na en dacht na over wat hij tegen me gezegd had. Ik had die ochtend hard gewerkt. Ik was moe en stonk, en wilde naar huis. En broeder Hulet dan? Hij had die ochtend ook hard gewerkt. Alle jongens hadden trouwens hard gewerkt. Waarom leken ze dan blij om hier te zijn?
Ik voegde me bij de anderen en we begonnen te werken. Aanvankelijk probeerde ik mezelf op te beuren door na te denken over het edelmoedige offer dat ik bracht. Maar spoedig verdwenen mijn egocentrische gedachten en ik merkte hoe snel we gingen nu er zoveel mannen meehielpen. We lachten en praatten, en ik besefte plots dat ik het leuk vond! Een paar uurtjes later waren we klaar met de opdracht.
Toen we huiswaarts reden, besefte ik dat wat ik als ondraaglijk offer beschouwd had eigenlijk klein was. Het was zelfs helemaal geen offer als iedereen hielp.
Broeder Hulet parkeerde zijn auto voor mijn huis en keek me aan. ‘Bedankt voor je hulp vandaag. Jouw inzet heeft het voor ons makkelijk gemaakt.’ Hij glimlachte en knipoogde.
Ik grinnikte. ‘Bedankt, maar het ging van een leien dakje omdat we allemaal samenwerkten.’ Ik stapte uit de auto en sloot het portier.
Broeder Hulet zette de auto in de eerste versnelling en begon weg te rijden. ‘Tot morgen dan?’ riep hij door het open raam.
‘Is goed. Tot morgen’, zei ik.