Geloof in elke voetstap van Rwanda naar Nederland
Het indrukwekkende verhaal van zuster Frazima Mukamurenzi (35 jaar, wijk Arnhem) begint in het land Rwanda dat al lange tijd geteisterd werd door economische instabiliteit en door conflicten tussen Hutu’s en Tutsi’s. Op 6 april 1994 werd het vliegtuig van de Rwandese Hutu-president Habyarimana neergeschoten, waarbij hij om het leven kwam. Het volk was al gewaarschuwd dat ze moesten vluchten als het nieuws van zijn dood bekend zou worden. Binnen 24 uur begonnen de vreselijke moordpartijen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s. Frazima bevond zich onder de Hutu-vluchtelingen die naar de overvolle vluchtelingenkampen in het toenmalige Zaïre, tegenwoordig Democratische Republiek Congo, werden geleid. Hier stierven vele vluchtelingen in barslechte omstandigheden door watergebrek en ziektes zoals cholera, waartegen uitgeputte vluchtelingen geen kans hadden. Het totale aantal slachtoffers van deze oorlog wordt geschat op vijfhonderdduizend tot een miljoen doden.
De jarenlange vlucht door Congo naar Angola
Toen Frazima moest vluchten met haar zwangere moeder, jongere zusje en broer, kwamen ook zij in het vluchtelingenkamp in Congo terecht, waar ze een paar jaar hebben gewoond. Frazima is geen grote dame, maar ze heeft een enorm geloof en een groot hart. Ze was nog maar 9 jaar toen ze geconfronteerd werd met de beslissing van een vluchtelingenmoeder om haar ziekelijke, zwakke dreumes van 2 jaar op straat ‘te dumpen’. Die gedachte kon ze niet verdragen en ze smeekte haar moeder of ze het jongetje mocht verzorgen. ‘Ik had geen medicijnen, ik had geen eten, maar ik had wel liefde voor hem’, zo vertelt ze. Ze heeft het jongetje verzorgd tot zijn dood kort daarna. Dat heeft enorm veel indruk op haar gemaakt, zo jong als ze was. In het interview dat we met haar hebben mogen doen, rolden opnieuw de tranen over haar wangen toen ze deze herinnering deelde.
Tijdens hun lange trek door Congo is ze gescheiden geraakt van de rest van het gezin. Het was een van de moeilijkste dingen die ze heeft meegemaakt in haar leven: het moment dat haar moeder haar opdroeg om haar te verlaten zodat Frazima een betere overlevingskans zou hebben. Ze had een geweldige band met haar moeder en het afscheid viel haar zwaar, ook omdat ze wist dat de kans groot was dat ze elkaar niet weer zouden zien.
Een mooie herinnering was dat ze er kort daarvoor nog samen voor hadden gekozen om gedoopt te worden als gezin. Haar moeder vond dat belangrijk in deze hopeloze situatie waarin ze zich bevonden. Frazima beschouwde zichzelf en het gezin als leden van de Pinkstergemeente in die tijd. Geloof was hun anker; de Schriften lezen, bidden, zingen over de liefde van God en samenkomsten gaven hun de moed om vol te houden en te hopen op een toekomst. De doop was voor haar ook een belofte om God te gehoorzamen en een belangrijke handeling om weer met elkaar in de hemel te zijn. Ze voelde bij die gebeurtenis de liefde van God diep in haar hart. Dat was haar hoop en troost toen ze helemaal alleen moest wegvluchten op aandringen van haar moeder. Ze wist nog maar net weg te komen voor de neus van bewapende soldaten, naar rechts en links slingerend over de weg om de kogels te ontwijken, rennend voor haar leven om alsnog de oversteek over de brug te kunnen maken om verder Congo door te kunnen trekken naar de stad Kindu. De eenzaamheid die ze aan de overkant voelde, was verpletterend, maar ze moest door. Het mocht niet allemaal voor niets zijn. Ze smeekte God haar de weg te wijzen.
En zo kwam ze op haar weg mensen tegen die ook de brug hadden overgestoken en haar hebben opgevangen. De katholieke priesters en vrouwen vingen hen en meer mensen op. Maanden liepen ze met hen door Congo en overal vroeg ze of iemand iets wist over haar moeder, maar geen nieuws. In haar verdriet voelde ze de liefde van God voor haar, en ze besloot daarop te vertrouwen en optimistisch te zijn en haar best te doen om te overleven. Toen ze op een keer aan het buitenspelen was, kwamen twee mannen langs die haar herkenden als een Mukamurenzi. Zij vertelden haar dat ze wisten waar haar zusje was. Die had blijkbaar ook de oversteek kunnen maken. Ze was zo enthousiast dat ze graag op weg wilde om het aan iedereen te vertellen. Maar een stem kwam tot haar die haar hele wezen doordrong: ‘Je moet niet wachten, je moet NU weggaan.’ Nadat ze deze woorden een paar keer gehoord had, besefte ze dat het van God moest komen en besloot ze om er gehoor aan te geven. Ze vertrok diezelfde middag nog. De volgende morgen vernam ze via de radio in het gezelschap van haar zusje dat in die nacht 28 mensen, inclusief de kinderen en andere aanwezigen in die woning, waren uitgemoord.
Ze moest sterk zijn voor haar zusje, die de neiging had om in hopeloosheid en verdriet terug te verlangen naar hun moeder. Ze hield haar scherp met overlevingsinstinct. Er moest eten komen en stelen deden ze niet zoals sommige anderen wel eens deden, dus ze moesten op zoek naar werkadresjes. Doordat ze Swahili sprak, de taal die veel in Congo gesproken werd, had ze een groot voordeel tijdens haar tocht die drie jaar duurde. Maar ook in Angola, waar ze in 1997 arriveerde, spraken ze die taal. Hierdoor beschouwden ze haar meer als een van hen. Daarbij waren ze vaak gecharmeerd van haar persoonlijkheid en haar kleine postuur, waardoor ze sympathie voor haar voelden en graag klusjes voor haar bedachten in ruil voor eten.
Slachtoffer van kinderhandel
Veel contacten en verblijfadressen later werden ze ergens opgevangen door een man die niet voor beiden kon zorgen. Zo werd Frazima opnieuw van haar zusje gescheiden, al was het met de verwachting elkaar terug te zien. Die verwachting viel in het water toen ze met een list verkocht werd door wat een sympathieke man leek te zijn die haar te hulp kwam. Hij deed alsof ze een eenzame dame gingen bezoeken om haar een beetje te helpen en op te vrolijken voor een paar dagen. Hij zou haar weer ophalen en ook haar zusje vertellen dat ze elkaar nog later zouden zien, maar hij is nooit meer teruggekomen voor haar. Het bleek een oude gemene vrouw te zijn die voor 100 dollar Frazima in haar bezit had gekregen. Ze was nu verplicht om bij deze vrouw te blijven; ze had geen keuze en dus besloot ze er het beste van te maken, vertrouwend op de Heer dat ze ook hier weer uit zou komen.
Ondertussen maakte ze de vreselijkste nachtmerrie door bij deze oudere vrouw en haar man. Ze namen haar ook mee op doorreis verder Angola in, waar ze vreselijk hard moest werken, maar weinig tot geen eten kreeg. Het eten van rottend voedsel waar de maden in krioelden of aangebrand voedsel waar ze de hele week van moest eten, maakte deel uit van haar onvoorstelbaar harde realiteit. Ook was ze regelmatig het slachtoffer van echtelijke conflicten en werden frustraties op haar uitgeleefd door fysiek geweld. Ze deed ook regelmatig pogingen om weg te vluchten, maar elke keer kwam ze weer terug in de handen van haar eigenaren. Bij een van die vluchtpogingen kwam ze tijdens haar bezoek aan een kerk in aanraking met vrienden die ze had leren kennen aan het begin van hun vlucht uit Rwanda. Ze attendeerden haar erop dat ze zich moest aanmelden als vluchteling bij de Angolese immigratie- en naturalisatiedienst. Dan konden ze haar wellicht helpen om uit haar benarde situatie te komen.
Dat deed ze en ze won het hart van de vrouwelijke chef daar. Die heeft er alles aan gedaan om haar een nieuwe identiteitskaart te kunnen geven waarmee ze naar Europa zou kunnen vluchten. Met haar hulp hebben ze de oude vrouw meegekregen in het idee om Frazima naar Europa te laten gaan om te studeren en wat geld te verdienen, waar de oude vrouw van zou kunnen profiteren. De chef van de Angolese IND regelde een adres bij iemand waar ze kon onderduiken in afwachting van een land van bestemming dat haar kon en wilde ontvangen. Toen het erg lang bleek te duren, ongeveer een jaar, en er twijfels kwamen, kreeg ze duidelijk de boodschap van de Heer dat het goed zou komen. Daar vertrouwde ze op een gegeven moment 100 procent op, tot verbazing van haar vrienden. Maar toen de oude vrouw doorkreeg dat ze bespeeld werd en dat ze al die tijd (nog) niet in Europa zat, dreigde ze haar het leven te benemen als ze in haar handen zou vallen. De nood was nu hoog. Ze moest zo snel mogelijk vertrekken om veilig te zijn. Zo’n drie weken na het antwoord op haar gebed dat alles goed zou komen, kwam Nederland met het besluit haar toe te laten, en op 12 april 2006 zette ze voet op Nederlandse bodem.
Veilig in Nederland
Tijdens haar leven hier heeft ze zich geconcentreerd op de taal, en tegen adviezen van anderen in haar eigen gevoel gevolgd om zo snel mogelijk te gaan studeren en erbij te werken om alles betaald te krijgen. Zo heeft ze haar diploma in verpleegkunde gehaald en haar rijbewijs, wat haar vrienden versteld deed staan gezien de beperkte kennis van de taal die ze toen nog had. Ze werkt nu sinds een paar jaar als ondernemer (eenmanszaak) in de detailhandel. Ze heeft ook weer contact gekregen met haar moeder, broer en zusje die de oorlog ook overleefd hebben en weer in Rwanda terechtgekomen zijn. Ze stuurt ze geld om op afstand een beetje voor hen te zorgen.
Ze deed ook aan haarverzorging bij vrouwen om wat bij te verdienen, en tijdens een bezoek aan een van haar klanten heeft ze de zendelingen ontmoet. Ze was al jaren in Nederland op zoek naar meer evangeliewaarheid en heeft zo’n beetje elke christelijke gemeente bezocht die ze maar kon bedenken, waaronder ook de Jehova’s getuigen. Ze had het net opgegeven om nog moeite te doen en besloten zonder kerk verder te gaan, toen ze toch geraakt werd door de antwoorden die de zendelingen op haar vragen konden geven. Ze wilde op hun uitnodiging ingaan en meer horen. Ook leden van de kerk in haar buurt zoals de voor ons bekende Hans Noot (Den Bosch) hebben haar erg geholpen met de kritische vragen die ze had in haar tijd als onderzoeker, maar ook daarna. Ze is hem nog altijd dankbaar voor zijn betrokkenheid en enthousiasme om haar te onderwijzen tijdens de instituutslessen waar ze bij aansloot.
Frazima woont in Nijmegen en leeft een toegewijd leven als lid van de kerk in Arnhem sinds haar doop in 2010. Ondanks dat vrienden het contact met haar hebben verbroken na haar doop in de kerk, is ze getrouw gebleven en zoveel als mogelijk elke zondag naar de kerk gekomen. Daar heeft ze nieuwe vrienden gemaakt en voelt ze zich welkom in een nieuwe familie. Ze dient als kinderkamerleidster met volle overgave. Ze heeft zelf twee kinderen, een meisje en een jongen van respectievelijk 4 en 6 jaar. Helaas bevindt ze zich net in het proces van echtscheiding, omdat ze moest kiezen voor haar geloof of voor haar man. En voor haar is de keuze altijd helder: eerst God. Alles doet ze voor de Heer, niet voor de mensen (zie Kolossenzen 3:23–24) en in Hem stelt ze haar ultieme vertrouwen, niet in de mensen. Hij is er elke keer opnieuw op wonderbaarlijke wijze voor haar geweest tijdens haar jarenlange vlucht uit Rwanda, en heeft haar uiteindelijk ook zijn kerk binnengeleid.