Afdeling 137
Een visioen dat de profeet Joseph Smith op 21Â januari 1836 in de tempel te Kirtland (Ohio) werd gegeven. De gelegenheid was de bediening van verordeningen ter voorbereiding van de inwijding van de tempel.
1–6: de profeet ziet zijn broer Alvin in het celestiale koninkrijk; 7–9: de leer van het heil voor de doden geopenbaard; 10: alle kinderen worden behouden in het celestiale koninkrijk.
1 De hemelen werden ons geopend en ik aanschouwde het celestiale koninkrijk van God en de heerlijkheid ervan, hetzij in het lichaam of erbuiten kan ik niet zeggen.
2 Ik zag de bovenaardse schoonheid van de poort waardoor de erfgenamen van dat koninkrijk zullen binnengaan, die als een krans van vuurtongen was;
3 ook de vlammende troon van God, waarop de Vader en de Zoon gezeten waren.
4 Ik zag de prachtige straten van dat koninkrijk, die eruit zagen alsof ze met goud geplaveid waren.
5 Ik zag vader Adam en Abraham; en mijn vader en mijn moeder; mijn broer Alvin, die reeds lang ontslapen is;
6 en vroeg mij verwonderd af hoe het kwam dat hij een erfdeel in dat koninkrijk verkregen had, aangezien hij dit leven verlaten had voordat de Heer de vergadering van Israël voor de tweede maal ter hand had genomen, en niet gedoopt was tot vergeving van zonden.
7 Aldus kwam de stem van de Heer tot mij, die zei: Allen die gestorven zijn zonder kennis van dit evangelie, maar het aangenomen zouden hebben indien zij langer hadden mogen blijven, zullen erfgenaam zijn van het celestiale koninkrijk van God;
8 ook allen die van nu af aan zullen sterven zonder kennis ervan, maar het met geheel hun hart zouden hebben aangenomen, zullen erfgenaam van dat koninkrijk zijn;
9 want Ik, de Heer, zal alle mensen oordelen naar hun werken, naar het verlangen van hun hart.
10 En ik zag ook dat alle kinderen die sterven voordat ze de jaren van verantwoordelijkheid bereikt hebben, behouden worden in het celestiale koninkrijk van de hemel.