Werken Iemands daden, de goede en de slechte. Iedereen zal worden geoordeeld naar zijn eigen werken. De Heer zal een mens vergelden naar zijn werken, Spr. 24:12. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien, Matt. 5:16 (3 Ne. 12:16). Wie de wil van mijn Vader doet, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, Matt. 7:21. Geloof zonder de werken is dood, Jak. 2:14–26. Zij moeten naar hun werken worden geoordeeld, 1 Ne. 15:32 (Mos. 3:24). Wij weten dat wij, na alles wat wij kunnen doen, door de genade worden gered, 2 Ne. 25:23. Leer hun om goede werken nooit moede te zijn, Alma 37:34. Het is noodzakelijk dat de mensen naar hun werken worden geoordeeld, Alma 41:3. Aan hun werken zult u hen kennen, Mro. 7:5 (LV 18:38). Ik, de Heer, zal alle mensen oordelen naar hun werken, LV 137:9.