Lui, luiheid Niet willen werken en niet betrokken bij goede werken. Als iemand niet wil werken, zal hij ook niet eten, 2 Thess. 3:10. Zij werden een lui volk, vol streken, 2 Ne. 5:24. Vermijd luiheid, Alma 38:12. Wie lui is, zal het brood van de arbeider niet eten, LV 42:42. Wee u die niet wilt arbeiden met uw eigen handen, LV 56:17. Wees gedreven werkzaam voor een goede zaak, LV 58:27. Houd op lui te zijn, LV 88:124.