Haat, haten Zie ook Liefde; Vijandschap; Wraak Haat is een diepe afkeer voor iets of iemand. Ik, God, vergeld de misdaad van de vaderen aan de kinderen van hen die Mij haten, Ex. 20:5. Deze zes haat de Heer, Spr. 6:16. Een dwaas mens veracht zijn moeder, Spr. 15:20. Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, Jes. 53:3. Doe goed aan hen die u haten, Matt. 5:44. Hij zal de één haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de één hechten en de ander minachten, Matt. 6:24. U zult door allen gehaat worden omwille van mijn naam, Matt. 10:22. Ieder die kwaad doet, haat het licht, Joh. 3:20. Laat niemand u minachten vanwege uw jeugdige leeftijd, 1 Tim. 4:12. Omdat zij rijk zijn, verachten zij de armen, 2 Ne. 9:30. Veracht de openbaringen van God niet, Jakob 4:8. Zij droegen ons eeuwige haat toe, Jakob 7:24. De mensen achten de raadgevingen van God als niets en verachten zijn woorden, LV 3:7. Ik werd gehaat en vervolgd omdat ik zei dat ik een visioen had gezien, GJS 1:25.