Koningen
Twee boeken in het Oude Testament met de geschiedenis van Israël vanaf de opstand van Adonia, de vierde zoon van koning David (ongeveer 1015 v.C.), tot de laatste ballingschap van Juda (ongeveer 586 v.C.). Zij omvatten de hele geschiedenis van het noordelijk koninkrijk (de tien stammen van Israël), vanaf de scheuring totdat de Assyriërs hen gevankelijk wegvoerden naar de noordelijke landen. Zie ook Chronologisch overzicht in het aanhangsel.
1 Koningen
Hoofdstuk 1 bevat een beschrijving van de slotfase van het leven van koning David. De hoofdstukken 2–11 geven een verslag van het leven van Salomo. De hoofdstukken 12–16 gaan over Salomo’s onmiddellijke opvolgers, Rehabeam en Jerobeam. Het was Jerobeam die de scheuring van het koninkrijk Israël veroorzaakte. Ook andere koningen worden genoemd. In de hoofdstukken 17–21 staan gedeelten opgetekend van de bediening van Elia, met onder andere zijn vermaning aan Achab, de koning van Israël. Hoofdstuk 22 bevat het verslag van een oorlog tegen de Syriërs, waarin Achab en Josafat, de koning van Juda, hun krachten bundelden. De profeet Micha veroordeelt de koningen in zijn profetieën.
2 Koningen
In hoofdstukken 1:1–2:11 wordt het verhaal van het leven van Elia voortgezet met, aan het begin van hoofdstuk 2, Elia’s opname ten hemel in een vurige wagen. De hoofdstukken 2–9 bevatten het relaas van Elisa’s bediening, die gekenmerkt werd door geloof en grote kracht. Hoofdstuk 10 gaat over koning Jehu en de manier waarop hij Achabs huis en de priesters van Baäl vernietigde. In de hoofdstukken 11–13 staat het verslag van de rechtvaardige regering van Joas en van de dood van Elisa. De hoofdstukken 14–17 bevatten het verhaal van verschillende koningen die in Israël en Juda regeerden, vaak in goddeloosheid. In hoofdstuk 15 staat hoe de tien stammen van Israël in ballingschap naar Assyrië werden gevoerd. De hoofdstukken 18–20 bevatten het verslag van het rechtvaardige leven van Hizkia, koning van Juda, en van de bediening van de profeet Jesaja. De hoofdstukken 21–23 gaan over koning Manasse en koning Josia. Volgens de overlevering zou Manasse verantwoordelijk zijn geweest voor de martelaarsdood van Jesaja. Josia was een rechtvaardige koning die de wet onder de Joden in ere herstelde. De hoofdstukken 24–25 bevatten het verslag van de Babylonische ballingschap.