Kastijden, kastijding Zie ook Tegenspoed Correctie of tuchtiging van personen of groepen met het oog op hun verbetering of versterking. Verwerp de bestraffing van de Almachtige niet, Job 5:17 (Spr. 3:11). Welzalig de man die U bestraft, Heer, Ps. 94:12. Heel de Schrift is gegeven om daarmee te weerleggen en te verbeteren, 2 Tim. 3:16. De Heer bestraft wie Hij liefheeft, Hebr. 12:5–11. De Heer acht het goed zijn volk te kastijden, Mos. 23:21–22. Tenzij de Heer zijn volk kastijdt, denken zij niet aan Hem, Hel. 12:3. De Heer sprak met de broer van Jared en kastijdde hem, Ether 2:14. Zij werden gekastijd, opdat zij zich zouden bekeren, LV 1:27. Wie Ik liefheb, kastijd Ik ook, opdat hun zonden kunnen worden vergeven, LV 95:1. Allen die geen kastijding willen verdragen, kunnen niet worden geheiligd, LV 101:2–5. Mijn volk moet wel worden gekastijd totdat het gehoorzaamheid leert, LV 105:6. Wie geen kastijding wil verdragen, is mijn koninkrijk niet waardig, LV 136:31.