Ouderling
In de Bijbel wordt in plaats van het woord ouderling soms oudste gebruikt. In het Oude Testament slaat het dikwijls op de oudere mannen in een stam die gewoonlijk de bestuurlijke zaken toevertrouwd kregen (Gen. 50:7; Joz. 20:4; Ruth 4:2; Matt. 15:2). Hun raad was waardevol dankzij hun leeftijd en ervaring. Hun functie was niet noodzakelijkerwijs een roeping in het priesterschap.
Toch waren er in het Oude Testament ook geordende ouderlingen in het Melchizedeks priesterschap (Ex. 24:9–11). In het Nieuwe Testament wordt ouderling genoemd als priesterschapsambt in de kerk (Jak. 5:14–15). Ook onder de Nephieten waren er geordende ouderlingen in het priesterschap (Alma 4:7, 16; Mro. 3:1). In de huidige bedeling waren Joseph Smith en Oliver Cowdery de eerste ouderlingen die geordend werden (LV 20:2–3).
Ouderling is nu de titel die aan alle Melchizedeks-priesterschapsdragers wordt gegeven. Mannelijke zendelingen worden bijvoorbeeld met de titel ouderling aangesproken. Ook een apostel is ouderling en het is alleszins juist over de leden van het Quorum der Twaalf of van de Quorums der Zeventig als zodanig te spreken (LV 20:38; 1 Petr. 5:1). De plichten van de geordende ouderlingen in de tegenwoordige kerk zijn in de hedendaagse openbaringen uiteengezet (LV 20:38–45; 42:44; 46:2; 107:12).