Manna
Een klein, rond voedingsmiddel met een smaak als die van honingkoek (Ex. 16:14–31) of van oliegebak (Num. 11:7–8). De Heer verschafte de kinderen van Israël dit manna om hen te voeden tijdens hun veertigjarig verblijf in de woestijn (Ex. 16:4–5, 14–30, 35; Joz. 5:12; 1 Ne. 17:28).
De kinderen van Israël noemden het manna (ofwel man-hu in het Hebreeuws) — hetgeen betekent ‘Wat is dat?’ — omdat zij niet wisten wat het was (Ex. 16:15). Het werd ook ‘brood van de machtigen’ en ‘brood uit de hemel’ genoemd (Ps. 78:24–25; Joh. 6:31). Het was een symbool van Christus, die het brood des levens zou zijn (Joh. 6:31–35).