Stelen Iets op een oneerlijke of onwettige manier van een ander wegnemen. De Heer heeft zijn kinderen altijd geboden niet te stelen (Ex. 20:15; Matt. 19:18; 2 Ne. 26:32; Mos. 13:22; LV 59:6). Verzamel schatten voor u in de hemel, waar dieven niet inbreken of stelen, Matt. 6:19–21. De nederlagen van de Nephieten waren het gevolg van hoogmoed, rijkdommen, plundering en diefstal, Hel. 4:12. Wie steelt en zich niet wil bekeren, zal uitgeworpen worden, LV 42:20. Wie steelt, moet aan de wet van het land worden overgeleverd, LV 42:84–85.