Tiende Zie ook Geld; Offer, offerande, offeren Een tiende deel van iemands jaarlijkse opbrengst, dat via de kerk aan de Heer wordt gegeven. De tiende wordt gebruikt om kerken en tempels te bouwen, het zendingswerk te steunen en het koninkrijk van God op aarde op te bouwen. Abraham gaf Melchizedek van alles een tiende deel, Gen. 14:18–20 (Hebr. 7:1–2, 9; Alma 13:15). Alle tienden zijn voor de Heer bestemd. Ze zijn heilig voor de Heer, Lev. 27:30–34. Van heel de opbrengst moet u getrouw het tiende deel geven, Deut. 14:22, 28. Zij brachten de tienden van alles in overvloed, 2 Kron. 31:5. Zou een mens God beroven? Waarvan beroven wij u? Van de tienden en het hefoffer, Mal. 3:8–11 (3 Ne. 24:8–11). Wie vertiend is, zal bij zijn komst niet worden verbrand, LV 64:23 (LV 85:3). Het huis des Heren zal worden gebouwd door de vertiending van zijn volk, LV 97:11–12. De Heer openbaart de wet van tiende, LV 119. Er zal over de tiende worden beschikt door een raad, LV 120.