Oor Zie ook Luisteren In de Schriften wordt het oor vaak gebruikt als symbool voor iemands vermogen om de dingen van God te horen en te begrijpen. Zij hebben oren, maar horen niet, Ps. 115:6. De Heer wekt mij het oor, zodat ik hoor, Jes. 50:4–5 (2 Ne. 7:4–5). Wie oren heeft om te horen, laat hij horen, Matt. 11:15. Zij hebben met de oren slecht gehoord, Matt. 13:15 (Moz. 6:27). Geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord wat God heeft bereid voor hen die Hem liefhebben, 1 Kor. 2:9 (LV 76:10). De duivel fluistert in hun oor, 2 Ne. 28:22. Open uw oren opdat u zult horen, Mos. 2:9 (3 Ne. 11:5). Ik werd menigmaal geroepen, maar ik wilde niet luisteren, Alma 10:6. Neig je oor tot mijn woorden, Alma 36:1 (Alma 38:1; LV 58:1). Er is geen oor dat niet zal horen, LV 1:2. Oren gaan open door ootmoed en gebed, LV 136:32.