Iemand goddelijke gunst verlenen. Alles wat bijdraagt tot iemands ware geluk, welzijn of voorspoed is een zegen(ing).
Alle zegeningen zijn gebaseerd op eeuwige wetten (LV 130:20–21). Omdat God wil dat zijn kinderen vreugde op aarde zullen hebben (2 Ne. 2:25), schenkt Hij hun zegeningen wanneer zij zijn geboden gehoorzamen (LV 82:10), in antwoord op een gebed of priesterschapsverordening (LV 19:38; 107:65–67), of door zijn genade (2 Ne. 25:23).
Zeer bekend is de opsomming in de zaligsprekingen van wie gezegend zijn (Matt. 5:1–12; 3 Ne. 12:1–12).