Goddeloos, goddeloosheid, goddelozen Zie ook Duisternis, geestelijke; Onrechtvaardig, onrechtvaardigen, onrechtvaardigheid; Vuil, vuiligheid; Zonde Iemand die of iets wat niet in overeenstemming is met de wil of de geboden van God; onheilig; het kwaad, ongerechtigheid. Hoe zou ik dan dit grote kwaad kunnen doen en zondigen tegen God, Gen. 39:7–9. De weg van de goddelozen zal vergaan, Ps. 1:6. De Heer is ver van goddelozen, maar het gebed van de rechtvaardigen verhoort Hij, Spr. 15:29. Het volk zucht als een goddeloze heerst, Spr. 29:2 (LV 98:9). Doe de kwaaddoener uit uw midden weg, 1 Kor. 5:13. Wij hebben de strijd tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten, Efez. 6:12. Als de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze verschijnen, 1 Petr. 4:18. Ga weg uit het midden van de goddelozen, en raak hun onreine dingen niet aan, Alma 5:56–57 (LV 38:42). Dat is de uiteindelijke toestand van de goddelozen, Alma 34:35 (Alma 40:13–14). Goddeloosheid heeft nooit geluk betekend, Alma 41:10. De goddelozen worden door de goddelozen gestraft, Mrm. 4:5 (LV 63:33). Onthoud u van alle goddeloosheid, Mro. 10:32. Op dat moment komt er een volkomen scheiding tussen de rechtvaardigen en de goddelozen, LV 63:54. Wraak komt spoedig over de goddelozen, LV 97:22. Onder de goddelozen verhief de Heiland zijn stem niet, LV 138:20. Zo komt het einde van de goddelozen, MJS 1:55.