Deugd, deugdzaam, deugdzaamheid Zie ook Kuisheid; Macht; Onkreukbaarheid Onkreukbaarheid en zedelijke uitmuntendheid, macht en kracht (Luk. 8:46), of seksuele reinheid (Mro. 9:9). U bent een deugdelijke vrouw, Ruth 3:11. Wie rein is van handen en zuiver van hart zal staan in de heilige plaats van de Heer, Ps. 24:3–4. Een deugdelijke vrouw is de kroon van haar man, Spr. 12:4. De waarde van een deugdelijke vrouw gaat die van robijnen ver te boven, Spr. 31:10–31. Voeg aan uw geloof deugd toe, 2 Petr. 1:5 (LV 4:6). Probeer het met de kracht van het woord van God, Alma 31:5. Laat deugd onophoudelijk uw gedachten sieren, LV 121:45. Wij geloven deugdzaam te moeten zijn, Art. 1:13 (Filipp. 4:8).