Achten Zie ook Eerbied; Eren Iemand of iets als waardevol beschouwen, in het bijzonder in een evangelische context. Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht, Jes. 53:3–4. Wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God, Luk. 16:15. Laat de een de ander voortreffelijker achten dan zichzelf, Filipp. 2:3. De Heer acht alle vlees gelijk, 1 Ne. 17:35. Iedereen moet zijn naaste achten als zichzelf, Mos. 27:4 (LV 38:24–25). Ten dage van hun vrede vatten zij mijn raad lichtvaardig op, LV 101:8.