Toorn is een uiting van woede. De Heer waarschuwt zijn heiligen om hun toorn te beheersen (Matt. 5:22 ). Ouders noch kinderen behoren anderen in het gezin onheus te bejegenen. In de Schriften wordt toorn vaak vergeleken met vuur (2 Ne. 15:25 ; LV 1:13 ).
Kaïn ontstak in grote woede en liet zijn hoofd zakken, Gen. 4:5 .
De Heer is geduldig en groot aan goedertierenheid, Ps. 145:8 .
Een zacht antwoord keert woede af, Spr. 15:1 .
Een driftig man veroorzaakt ruzie, maar een geduldige stilt onenigheid, Spr. 15:18 (Spr. 14:29 ).
Omwille van mijn naam stel Ik mijn toorn uit, Jes. 48:9 .
Ik heb mijn handen uitgespreid naar een volk dat Mij voortdurend tot toorn verwekt, Jes. 65:2–3 .
Wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe, Matt. 5:39 .
Vaders, wek geen toorn bij uw kinderen op, Efez. 6:4 .
Omdat ik u de waarheid heb gezegd, bent u vertoornd op mij, Mos. 13:4 .
Ik zal dit volk in mijn toorn bezoeken, Alma 8:29 .
Tegen niemand is zijn verbolgenheid ontbrand, dan alleen tegen hen die niet in alle dingen zijn hand belijden, LV 59:21 .
Ik, de Heer, ben toornig op de goddelozen, LV 63:32 .