Godslastering, lasteren, vloeken
Zonder respect, met minachting of oneerbiedig spreken over God of heilige zaken; in het bijzonder gebrek aan eerbied voor de naam van God.
Jezus wordt door de Joden meerdere malen van godslastering beschuldigd omdat Hij beweert het recht te hebben om zonden te vergeven (Matt. 9:2–3; Luk. 5:20–21), omdat Hij Zichzelf Gods Zoon noemt (Joh. 10:22–36; 19:7), en omdat Hij zegt dat zij Hem zullen zien zitten aan de rechterhand van de kracht van God en zien komen op de wolken van de hemel (Matt. 26:64–65). Die beschuldigingen zouden terecht zijn geweest als Hij niet was geweest wat Hij beweerde te zijn. De aanklacht die de valse getuigen tegen Hem indienen voor het Sanhedrin (Matt. 26:59–61) is belastering van Gods tempel. De lastering van de Heilige Geest, wat wil zeggen Christus welbewust loochenen na een volmaakte kennis van Hem te hebben ontvangen, is de onvergeeflijke zonde (Matt. 12:31–32; Mark. 3:28–29; LV 132:27).