Zonde Zie ook Aanstoot geven; Goddeloos, goddeloosheid, goddelozen; Gruwel, gruwelijk; Onrechtvaardig, onrechtvaardigen, onrechtvaardigheid; Opstand; Vuil, vuiligheid Opzettelijke ongehoorzaamheid aan Gods geboden. Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn, Spr. 28:13. Al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw, Jes. 1:18. Zondaars zullen sterven en de rechtvaardigen zullen leven, Ezech. 18. Het Lam van God neemt de zonde van de wereld weg, Joh. 1:29. Laat u dopen en uw zonden afwassen, Hand. 22:16. Het loon van de zonde is de dood, Rom. 6:23. Wie weet goed te doen, en het niet doet, voor hem is het zonde, Jak. 4:17. Wilt U maken dat ik sidder bij het verschijnen van de zonde, 2 Ne. 4:31. Wee allen die in hun zonden sterven, 2 Ne. 9:38. Zij konden de zonde niet anders dan met afschuw aanschouwen, Alma 13:12. Denk niet dat je zult worden hersteld van zonde tot geluk, Alma 41:9–10. De Heer kan de zonde niet met de geringste mate van toelating aanschouwen, Alma 45:16 (LV 1:31). Kleine kinderen zijn niet in staat om zonde te bedrijven, Mro. 8:8. Om zich te bekeren moeten de mensen hun zonden belijden en verzaken, LV 58:42–43. De grotere zonde verblijft in hem die niet vergeeft, LV 64:9. Wie zondigt tegen het grotere licht, zal de grotere veroordeling ontvangen, LV 82:3. Tot de ziel die zondigt zullen de vroegere zonden terugkeren, LV 82:7. Wanneer wij trachten onze zonden te bedekken, trekken de hemelen zich terug, LV 121:37.