Moed, moedig Zie ook Geloof, geloven; Vrees Niet bevreesd zijn, in het bijzonder om het goede te doen. Wees sterk en moedig, Deut. 31:6 (Joz. 1:6–7). Wees zeer moedig door alles wat geschreven is in acht te nemen en na te leven, Joz. 23:6. God heeft ons niet gegeven een geest van vreesachtigheid, 2 Tim. 1:7. Zeëzrom begon moed te vatten toen hij hoorde, Alma 15:4 (Alma 62:1). De zonen van Helaman waren buitengewoon heldhaftig wat hun moed betrof, Alma 53:20–21. Nog nooit heb ik zulke grote moed gezien, Alma 56:45. Houd moed, broeders, en op, op naar de overwinning, LV 128:22.