Jehova
De verbondsnaam of eigennaam van de God van Israël, met de betekenis: ‘de eeuwige Ik Ben’ (Ex. 3:14; Joh. 8:58). Jehova is de voorsterfelijke Jezus Christus die als zoon van Maria op aarde kwam (Mos. 3:8; 15:1; 3 Ne. 15:1–5). Wanneer het woord Heere in het Oude Testament verschijnt, betekent het doorgaans ‘Jehova’.
Jehova is Christus
Jehova was bekend bij de profeten vanouds (Ex. 6:2; Abr. 1:16). De apostel Paulus leerde dat Christus de Jehova van het Oude Testament was (Ex. 17:6; 1 Kor. 10:1–4). De broer van Jared uit het Boek van Mormon zag de voorsterfelijke Christus en aanbad Hem (Ether 3:13–15). Ook Moroni noemde Christus ‘Jehova’ (Mro. 10:34). Joseph Smith en Oliver Cowdery zagen de herrezen Jehova in de Kirtlandtempel (LV 110:3–4).