Een boom in de hof van Eden, het paradijs van God (Gen. 2:9 ; Openb. 2:7 ). In Lehi’s droom vertegenwoordigt de boom des levens de liefde van God die de grootste van al Gods gaven wordt genoemd (1 Ne. 8 ; 11:21–22, 25 ; 15:36 ).
Lehi zag de boom des levens, 1 Ne. 8:10–35 .
Nephi zag de boom die zijn vader ook had gezien, 1 Ne. 11:8–9 .
De ijzeren roede voert naar de boom des levens, 1 Ne. 11:25 (1 Ne. 15:22–24 ).
Een verschrikkelijke afgrond scheidt de goddelozen van de boom des levens, 1 Ne. 15:28, 36 .
Er moest wel een verboden vrucht zijn in tegenstelling tot de boom des levens, 2 Ne. 2:15 .
Kom tot de Heer en neem van de vrucht van de boom des levens, Alma 5:34, 62 .
Indien onze eerste ouders hadden genomen van de boom des levens, zouden zij voor eeuwig ellendig zijn geweest, Alma 12:26 .
Indien u het woord niet verzorgt, zult u de vrucht van de boom des levens nooit kunnen plukken, Alma 32:40 .
De Heer plantte de boom des levens in het midden van de hof, Moz. 3:9 (Abr. 5:9 ).
God zond Adam weg uit Eden om te voorkomen dat hij van de boom des levens zou nemen en voor eeuwig zou leven, Moz. 4:28–31 .