Weg Zie ook Jezus Christus; Wandelen, wandelen met God Het pad of de koers die iemand volgt. Jezus heeft gezegd dat Hij de weg is (Joh. 14:4–6). Neem de geboden van de Heer in acht door in zijn wegen te gaan, Deut. 8:6. Oefen de jongeman overeenkomstig zijn levensweg, Spr. 22:6 (2 Ne. 4:5). De Heer zegt dat zijn wegen hoger zijn dan onze wegen, Jes. 55:8–9. De poort is nauw en de weg is smal die naar het leven leidt, Matt. 7:13–14 (3 Ne. 14:13–14; 27:33; LV 132:22, 25). God zal een weg voor u bereiden om aan verzoeking te ontkomen, 1 Kor. 10:13. De Heer geeft zijn kinderen geen geboden zonder een weg voor hen te bereiden om ze te kunnen volbrengen, 1 Ne. 3:7 (1 Ne. 9:6; 17:3, 13). Er is geen andere weg dan door de poort, 2 Ne. 9:41. U bent vrij om naar eigen inzicht te handelen: om de weg te kiezen van de eeuwigdurende dood of de weg van het eeuwige leven, 2 Ne. 10:23. Dit is de weg en er is geen andere weg noch naam, 2 Ne. 31:21 (Mos. 3:17; Alma 38:9; Hel. 5:9). Met de gave van zijn Zoon heeft God een voortreffelijker weg bereid, Ether 12:11 (1 Kor. 12:31). Ieder mens wandelt op zijn eigen weg, LV 1:16. Het moet wel gebeuren op mijn eigen wijze, LV 104:16.