De grap met de fietsen
Zijn vrienden vonden het leuk, maar hij had er een naar gevoel bij.
Sam fietste zo snel mogelijk de heuvel op. Hij leunde naar voren. De wind blies door zijn haar. Zijn vriend Liam fietste naast hem.
āNog niet moe?ā vroeg Liam.
āNog lang niet!ā zei Sam.
Hun vriend Eric was al in het park op de top van de heuvel.
āKomm schon! Kom op!ā riep hij.
Sam en Liam bereikten de top van de heuvel. De jongens zetten hun fietsen tegen een boom en gingen zitten.
Liam pakte een steen en gooide die weg. āIk verveel me.ā Er was in hun dorpje in Zwitserland niet veel te beleven.
āIk ookā, zei Eric. Hij tekende met een stok in het zand.
āWe kunnen nog wat fietsenā, zei Sam.
Liam haalde zijn neus op. āWe doen niets anders.ā
āKom, we gaan iets leuks doen!ā zei Eric. Hij sprong op en liep naar het fietsenrek, waar een heleboel fietsen stonden. Sam en Liam volgden hem.
Sam kreeg een knoop in zijn maag. Soms betekende āleukā voor Eric en Liam iets heel anders dan voor hem. Eric en Liam plaagden andere kinderen graag. Ze vloekten ook weleens in de klas. Maar misschien zou het deze keer anders gaan.
Bovendien waren er niet veel jongens in Sams klas. Met wie moest hij anders optrekken?
āLaten we de ventieldopjes van de banden afhalen, fluisterde Eric. āWe kunnen ze bij die boom verstoppen.ā Hij knielde naast een blinkende rode fiets en draaide een plastic dopje van een van de ventielen af.
Liam lachte. āJa! Dat is superleuk.ā
Sam zuchtte. Nee. Het ging deze keer niet anders. āIk weet het nietā, zei hij. āMisschien moeten we gewoon gaan.ā
Eric gaf Sam een duw. āKom op!ā zei hij. āNiemand heeft iets in de gaten.ā
āHet is maar iets kleinsā, zei Liam. āZe merken niet eens dat het weg is.ā
Sam probeerde de knoop in zijn maag te negeren. De fietsen konden ook zonder ventieldopjes rijden. Hij haalde zijn schouders op en knikte.
De drie jongens haalden snel alle ventieldopjes van de fietsbanden af en renden terug naar de boom. Ze verstopten de dopjes onder een steen en gingen naar de fietsen zitten kijken. Liam en Eric gniffelden.
Al gauw kwam er een man aan. Hij maakte zijn fietsslot open, sprong op zijn fiets en reed weg.
āZie je wel? Hij heeft niets doorā, zei Liam.
Maar ik wel, dacht Sam.
Sam bleef de rest van de dag aan de ventieldopjes denken. Hij wilde ze graag teruggeven, maar hoe kon hij de eigenaars van de fietsen vinden? Hij knielde en vertelde zijn hemelse Vader wat er was gebeurd.
āIk voel me rotā, zei Sam. āIk wou dat ik het niet had gedaan. Vergeef mij alstublieft, hemelse Vader.ā
De volgende dag fietsten Sam en zijn vrienden weer naar het park.
En weer wilde Eric de ventieldopjes verstoppen.
En weer stemde Liam toe.
Sam dacht aan zijn gebed. En deze keer raapte hij zijn moed bij elkaar.
āDat lijkt me geen goed ideeā, zei hij.
āWaarom niet?ā vroeg Liam, en hij fronste zijn wenkbrauwen. āGisteren had niemand het door.ā
āIk zou het zelf niet leuk vinden als iemand aan mijn fiets prutsteā, zei Sam. Voordat de jongens konden antwoorden, sprong hij op zijn fiets. āWie het eerst bij de bakker is!ā riep hij, en hij begon zo hard mogelijk te trappen.
Eric en Liam sprongen ook op hun fiets.
āValsspeler! Je hebt niet afgeteldā, riep Liam.
Sam grijnsde terwijl zijn vrienden de achtervolging inzetten. Hij fluisterde: āDank U, hemelse Vader.ā Hij voelde zich veel beter.