Dienen met de Geest
Laten we datgene doen wat het voor ons mogelijk maakt dat de Heilige Geest onze metgezel is.
Ik ben dankbaar dat ik hier één ben met u, en dat we het priesterschap van God dragen. We zijn geroepen om die goddelijke macht te gebruiken om de kinderen van onze hemelse Vader te dienen. Hoe goed we ons kwijten van die plicht zal eeuwige gevolgen hebben voor hen die wij uit hoofde van onze roeping dienen, voor onszelf, en voor generaties die nog niet geboren zijn.
Ik denk in eerbied aan twee priesterschapsdragers die het gezelschap van de Geest Gods waardig waren toen zij de taak vervulden die God hun had gegeven. Zij hadden zelf in Amerika het herstelde evangelie gevonden. Zij waren de dienstknechten van God die met twee van mijn Europese voorouders over dat evangelie spraken.
Een van die voorouders was een jong meisje dat op een kleine boerderij in Zwitserland woonde. De andere was een jongeman, een wees die vanuit Duitsland naar de Verenigde Staten was geëmigreerd en in St. Louis (Missouri) woonde.
Beiden hoorden een priesterschapsdrager van het herstelde evangelie getuigen — voor het meisje gebeurde dat bij de open haard van het boerderijtje in Zwitserland en voor de jongen op het balkon van een gehuurd pand in Amerika. Beiden wisten door de Geest dat de boodschap van die ouderlingen waar was.
De jongen en het meisje lieten zich dopen. Ze zagen elkaar jaren later voor het eerst op een stoffig pad terwijl ze honderden kilometers naar de bergen in het westen van Amerika liepen. Al pratend gingen zij hun weg. En zij hadden het over de wonderbaarlijke zegen dat van alle mensen in de wereld juist zij door de dienstknechten Gods waren gevonden, en nog wonderbaarlijker was dat zij wisten dat die boodschap waar was.
Ze werden verliefd en trouwden. En doordat de Geest getuigenis aflegde terwijl zij luisterden naar priesterschapsdragers die de Geest bij zich hadden, werden zij later voor eeuwig aan elkaar verzegeld krachtens het gezag van het priesterschap. Ik ben een van de tienduizenden nakomelingen van die jongen en dat meisje die dank verschuldigd zijn aan die twee priesterschapsdragers, want zij brachten de invloed van de Geest Gods naar de bergen van Zwitserland en in die bijeenkomst in St. Louis.
Dat heugelijke verhaal en miljoenen andere verhalen worden overal ter wereld verteld en zullen in toekomende generaties worden herhaald. Voor sommigen zal het verhaal gaan over een jonge huisonderwijzer die iets zei wat uw grootvader deed besluiten terug naar de kerk te komen. Voor anderen zullen het de troostrijke woorden en de zegen van een patriarch zijn waaruit hun moeder in een verdrietige tijd veel kracht putte.
Door al die verhalen zal een rode draad lopen. Die van een priesterschapsdrager die de macht in zich heeft om zijn naasten te dienen en te zegenen, omdat hij door de macht van de Heilige Geest is grootgemaakt.
Vandaar dat mijn boodschap vanavond is: laten we alles doen wat het voor ons mogelijk maakt dat de Heilige Geest onze metgezel is, en laten we daarna onbevreesd voorwaarts gaan zodat we de kracht krijgen om datgene te doen wat de Heer ons opdraagt. Die toename in dienende macht zal wellicht langzaam tot ons komen, misschien in kleine stapjes die moeilijk te zien zijn, maar komen zal hij.
Vanavond wil ik een paar suggesties doen die u zullen helpen om in uw priesterschapstaken in aanmerking te komen voor het gezelschap van de Heilige Geest. Daarna zal ik een paar voorbeelden geven van priesterschapstaken die ertoe zullen leiden dat uw dienende macht wordt versterkt door de invloed van de Geest.
We weten allemaal dat we na onze bevestiging tot lid van de kerk de gave van de Heilige Geest hebben gekregen. Maar het gezelschap van de Heilige Geest, de invloed van de Geest in ons leven en in ons dienstbetoon, vergt dat we ons leven op orde brengen.
We bevorderen geestelijke gaven als we de geboden onderhouden en zoveel mogelijk een vlekkeloos leven leiden. Dat vergt geloof in Jezus Christus om ons te bekeren en door zijn verzoening te worden gereinigd. Daarom moeten wij, priesterschapsdragers, nooit de kans laten lopen om met ons gehele hart deel te hebben aan de belofte die in elke avondmaalsdienst aan de leden van de herstelde kerk wordt geboden om: ‘de naam van [Gods] Zoon op zich te nemen en Hem altijd indachtig te zijn, en zijn geboden te onderhouden die Hij hun heeft gegeven, opdat zij zijn Geest altijd bij zich mogen hebben.’1
Net als we van zonde gereinigd moeten zijn om de Geest bij ons te hebben, moeten we nederig genoeg voor Gods aangezicht zijn om in te zien dat we de Geest nodig hebben. De discipelen van de herrezen Heiland in het Boek van Mormon gaven blijk van die nederigheid.
De Heiland bereidde hen voor op hun bediening. Zij knielden in gebed neer. Het staat er als volgt: ‘En zij baden om hetgeen zij het meest verlangden; en zij verlangden dat hun de Heilige Geest zou worden gegeven.’2 Ze lieten zich dopen, zoals u hebt gedaan. En de kroniek zegt dat zij, in antwoord op hun gebed, met de Heilige Geest en met vuur werden vervuld.
De Heiland bad hardop om zijn Vader te danken dat Hij de Heilige Geest had gegeven aan wie Hij had uitgekozen, vanwege hun geloof in Hem. En toen bad de Heiland om een geestelijke zegen voor de mensen die zij dienden. De Heer smeekte zijn Vader: ‘Vader, Ik bid U, dat Gij de Heilige Geest zult geven aan allen, die in hun woorden geloven.’3
Als nederige dienaren van de Heiland behoren wij te bidden dat de invloed van de Heilige Geest op ons en op de mensen die we dienen zal rusten. Nederig gebed tot onze hemelse Vader, met groot geloof in Jezus Christus, is onmisbaar als we het gezelschap van de Heilige Geest waardig willen zijn.
Onze nederigheid en ons geloof, waarmee we geestelijke gaven binnen ons bereik brengen, nemen toe als we de Schrift lezen, bestuderen en overpeinzen. Dat klinkt ons bekend in de oren. En toch lezen we misschien per dag maar een paar regels of bladzijden in de hoop dat dat voldoende is.
Maar lezen, bestuderen en overpeinzen verschillen van elkaar. We lezen woorden die ons misschien op een idee brengen. We bestuderen en ontdekken misschien patronen en verbanden in schriftteksten. Maar door te overpeinzen stellen we ons open voor openbaring van de Geest. Voor mij bestaat overpeinzen uit nadenken en bidden nadat ik aandachtig de Schriften heb gelezen en bestudeerd.
Wat mij betreft heeft president Joseph F. Smith een goed voorbeeld gegeven van hoe overpeinzen het licht van God ontlokt. Het staat in Leer en Verbonden 138. Hij had veel teksten gelezen en bestudeerd, omdat hij wilde weten wat de gevolgen van de verzoening van de Heiland waren voor hen die waren gestorven zonder zijn boodschap te horen. Ik lees voor hoe die openbaring tot hem kwam: ‘Terwijl ik deze dingen die geschreven staan, overpeinsde, werden de ogen van mijn begrip geopend en de Geest des Heren rustte op mij en ik zag de scharen der doden, zowel klein als groot.’4
Bekering, gebed en de Schriften overpeinzen spelen alle drie een wezenlijke rol om voor onze priesterschapstaken aanspraak te kunnen maken op de gaven van de Geest. We vergroten onze dienende macht verder als we in geloof en met de hulp van de Heilige Geest trachten onze roeping groot te maken.
President Thomas S. Monson heeft het zo verwoord: ‘Wat houdt het in om [uw] roeping groot te maken? Het betekent dat [die] ons heilig is en van grote waarde, […] en wel zo dat zij wordt vergroot en aanzienlijk wordt, zodat het hemelse licht er voor anderen in wordt weerspiegeld. En hoe maken we onze roeping groot? Gewoon, door het werk te verrichten dat bij die roeping hoort.’5
Ik wil twee dienende taken bespreken waartoe wij allen zijn geroepen. Als u die onder invloed van de Geest uitvoert, zullen u en anderen zien dat uw dienende macht toeneemt en sterker wordt.
De eerste is als zijn zaakwaarnemer, om namens Hem te onderwijzen en te getuigen. De Heer heeft de jongste en minst ervaren Aäronisch-priesterschapsdragers bij die dienende taak betrokken. Na eerst de plichten van de Aäronisch-priesterschapsdragers te hebben opgenoemd, vervolgt Hij:
‘Maar leraren noch diakenen hebben gezag om te dopen, het avondmaal te bedienen of de handen op te leggen;
‘zij moeten echter waarschuwen, uitleggen, aansporen en onderwijzen, en allen uitnodigen om tot Christus te komen.’6
Ergens in de wereld vraagt een quorumpresident deze week aan een diaken om een lid van hun quorum dat ze nog nooit hebben gezien voor een vergadering uit te nodigen. De dertienjarige president zal als hij de diaken op pad stuurt waarschijnlijk niet de woorden ‘waarschuwen, aansporen en onderwijzen’ gebruiken, maar dat is wat de Heer verwacht van de diaken die erop uit is gestuurd om te redden.
Ik doe de diaken die de taak krijgt om zijn quorumgenoot op te zoeken drie beloften. Ten eerste zal de Geest als je om hulp bidt je angsten wegnemen. Ten tweede zul je verbaasd staan dat je weet wat je moet zeggen als je bij hem aanbelt en met hem naar de kerk terugloopt. Wat je zegt zal je misschien als wartaal in de oren klinken, maar het is wel zo dat je weet wat je moet zeggen als het erop aankomt. En ten derde zul je de goedkeuring van de Heer voelen, die je via je quorumpresident deze taak heeft gegeven, wat het resultaat dan ook mag zijn.
Ik kan je geen succes beloven aangezien iedereen zelf kan kiezen hoe hij of zij reageert op een dienstknecht van God. Maar de diaken met wie je namens de Heer gaat praten, zal zich herinneren dat je bij hem langskwam. Ik kende een jongen, nu inmiddels een man die nog steeds inactief is, naar wie eens een diaken was gestuurd, en die zijn grootvader twintig jaar geleden over zo’n bezoek vertelde. Het leek geen indruk op hem te hebben gemaakt, en toch wist hij nog hoe de diaken heette. De grootvader vroeg mij de diaken die zijn kleinzoon had uitgenodigd, aangespoord en onderwezen op te zoeken en te bedanken. Het ging slechts om één dag in het leven van een jongen, maar de grootvader en de Heer herinneren zich de naam van de jongen en wat hij toen onder inspiratie gezegd heeft.
Ik verzoek iedereen, jong en oud, die gevraagd wordt om in een bijeenkomst in de naam des Heren te spreken om knagende gevoelens van onzekerheid en onbekwaamheid van zich af te zetten. We hoeven geen hoogdravende taal te gebruiken of met diepe gedachten te komen. Een eenvoudig getuigenis volstaat. De Geest zal u ingeven wat u dient te zeggen en zal uw woorden in het hart van de nederige waarheidszoeker leggen. Als we blijven proberen om namens de Heer te spreken, zullen we er op zekere dag verbaasd van staan dat we met de hulp van de Geest meer gewaarschuwd, aangespoord, onderwezen en uitgenodigd hebben en mensen tot zegen zijn geweest dan we uit eigen kracht hadden kunnen doen.
Behalve onze onderwijstaak zal ieder van ons er door de Heer op uit worden gestuurd om de behoeftigen te helpen. Dat is ook een priesterschapstaak waarin de Geest onze dienende macht met zijn invloed verruimt. U zult meer oog hebben voor de pijn en zorgen die van iemands gezicht zijn af te lezen. En u zult aan iemand in uw quorum denken en de gedachte zal bij u opkomen dat hij hulp nodig heeft.
Bisschoppen hebben die gevoelens ’s nachts en elke keer als ze vanaf het podium over de leden van hun wijk uitkijken of denken aan wie er niet zijn. Of het komt over ze als ze in de buurt van een ziekenhuis of een verpleeghuis zijn. Ik heb vaak genoeg mensen horen zeggen toen ik bij ze binnenliep: ‘Ik wist dat u zou komen.’
We hoeven ons geen zorgen te maken over wat we moeten zeggen of doen. De liefde Gods en de Heilige Geest kunnen voldoende zijn. Toen ik jong was, was ik bang dat ik niet wist wat ik moest doen of zeggen tegen mensen in nood.
Op een dag zat ik naast het ziekenhuisbed van mijn vader die de dood nabij leek. Er was beroering onder de verpleegsters op de gang. Plotseling kwam president Spencer W. Kimball de kamer binnenwandelen en ging aan de andere kant van het bed zitten. Ik dacht bij mijzelf: hier is mijn kans om te zien en te horen hoe een meester vertroosting schenkt aan mensen die pijn lijden.
President Kimball begroette mijn vader kort en vroeg of hij een priesterschapszegen had gekregen. Toen mijn vader bevestigend antwoordde, leunde de profeet achterover in zijn stoel.
Ik vroeg mij af of ik nog te zien zou krijgen hoe hij met zijn fabelachtige techniek iemand vertroosting ging geven. Nadat de twee elkaar misschien vijf minuten in volkomen stilte hadden toegelachen, stond president Kimball op en zei: ‘Henry, ik denk dat ik ga voordat je te moe wordt.’
Ik dacht dat de les mij was ontgaan, maar die kwam later. Toen mijn vader voldoende was hersteld en weer naar huis mocht, kwam ons gesprek op het bezoek van president Kimball. Pa zei rustig: ‘Van alle bezoeken heeft zijn bezoek mij het meest goed gedaan.’
President Kimball heeft niet veel troostende woorden gesproken, die heb ik tenminste niet gehoord, maar hij kwam met de Geest Gods als metgezel om troost te geven. Ik besef nu dat hij de les die president Monson ons leerde in praktijk bracht: ‘En hoe maken we onze roeping groot? Gewoon, door het werk te verrichten dat bij die roeping hoort.’
Dat is zo als we geroepen worden om het evangelie met de Geest over te brengen en als we met de Heilige Geest gaan naar hen die slappe handen en knikkende knieën hebben.7 Dat komt niet alleen onze priesterschapstaken ten goede, maar ook de mensen die we dienen, omdat er hemels licht van uitgaat. Dat hemelse licht zal er zijn, zowel voor ons als voor wie wij dienen. Misschien zijn we moe. Misschien hebben wij of heeft ons gezin grote zorgen. Maar wie dienen onder invloed van de Geest Gods zullen gesterkt worden.
President George Q. Cannon heeft in de jaren dat hij zijn priesterschapstaken uitvoerde meer dan genoeg verdriet, tegenwerking en beproevingen gekregen. Hij had ook ervaring met de Heilige Geest als zijn metgezel in moeilijke tijden en bij zware taken. Hij voorziet onze priesterschapszorg, in de kerk en in ons gezin, van deze geruststelling. Het is een belofte die mij ten deel is gevallen als ik de Geest ervoer bij de vervulling van mijn priesterschapstaken. ‘Als we duistere gedachten hebben, leert dat ons dat we de Geest Gods niet bij ons hebben. (…) Als we de Geest Gods wel bij ons hebben, zijn we vervuld van vreugde, vrede en geluk, ongeacht wat onze omstandigheden zijn, want het is een geest van opgewektheid en geluk. De Heer heeft ons de gave van de Heilige Geest gegeven. Het is ons voorrecht om de Heilige Geest bij ons te hebben, zodat we van de morgen tot de avond en van de avond tot de morgen de vreugde, het licht en openbaring van die Geest zullen hebben.’8
We zullen die zegen van geluk en vreugde krijgen als we die nodig hebben in moeilijke tijden waarin we geacht worden onze priesterschapstaken te vervullen.
Ik getuig dat we van Godswege zijn geroepen door profetie. Dit is de ware kerk van Jezus Christus, hersteld door de profeet Joseph Smith. God leeft en hoort elk gebed. Jezus is de herrezen Christus en onze Verlosser. U kunt weten dat dit waar is door de macht van de Heilige Geest die u zal vergezellen wanneer u uw naasten dient. In de naam van Jezus Christus. Amen.