Algemene conferentie
Arme zielen
Algemene aprilconferentie 2021


9:33

Arme zielen

In elke wijk en gemeente hebben we iedereen nodig – zowel de sterken als zij die het mogelijk moeilijk hebben. Ieder van hen is nodig.

Ik herinner me dat ik als jongen bij mijn vader in de auto zat en onderweg mensen zag die in de penarie zaten of hulp nodig hadden. Mijn vader zei dan altijd ‘pobrecito’, wat ‘arme ziel’ betekent.

Ik keek soms met belangstelling toe hoe mijn vader veel van die mensen hielp, vooral wanneer we mijn grootouders in Mexico gingen bezoeken. Als hij mensen in nood zag, ging hij er meestal alleen heen om de nodige hulp te bieden. Later leerde ik dat hij ze hielp om zich voor school in te schrijven, wat voedsel te kopen of op de een of andere manier voor hun welzijn te zorgen. Hij was een ‘arme ziel’ aan het dienen die op zijn pad was gekomen. Ik kan me zelfs geen moment uit mijn jeugd herinneren waarop er niet iemand bij ons inwoonde die een plek nodig had om te verblijven tot hij zelfredzaam werd. Door die ervaringen ontwikkelde ik een geest van mededogen voor mijn medemens en mensen in nood.

In Predik mijn evangelie staat: ‘U bent omringd door mensen. U ziet ze op straat, in het openbaar vervoer, u bezoekt ze thuis. Zij zijn allemaal kinderen van God, uw broeders en zusters. […] Veel van deze mensen zoeken naar de zin van het leven. Hun gezin [en toekomst zijn] belangrijk voor ze.’ (Predik mijn evangelie: handleiding voor zendingswerk [2004], 1.)

Sinds ik in de kerk dien, houd ik mijn ogen open voor mensen die hulp nodig hebben, of dat nu stoffelijk of geestelijk is. Ik hoorde vaak de stem van mijn vader in mijn hoofd: ‘pobrecito’, arme ziel.

In de Bijbel staat een mooi voorbeeld van iemand die voor een arme ziel zorgde.

‘Petrus nu en Johannes gingen samen naar de tempel tijdens het uur van het gebed, het negende uur.

‘En een man die vanaf de moederschoot kreupel was, werd daarheen gedragen. Men zette hem dagelijks bij de tempelpoort die de Schone genoemd wordt, om een liefdegave te vragen aan hen die de tempel binnengingen.

‘Toen hij Petrus en Johannes zag op het moment dat zij de tempel zouden binnengaan, vroeg hij of hij een liefdegave mocht ontvangen.

‘En Petrus keek hem met Johannes doordringend aan en zei: Kijk ons aan!

‘En hij hield de ogen op hen gericht, omdat hij verwachtte iets van hen te ontvangen.

‘Petrus zei echter: Zilver en goud heb ik niet, maar wat ik heb, dat geef ik u: in de Naam van Jezus Christus de Nazarener, sta op en ga lopen!

‘En hij greep hem bij de rechterhand en richtte hem op, en onmiddellijk werden zijn voeten en enkels vast’ (Handelingen 3:1–7; cursivering toegevoegd).

Toen ik dit verhaal las, was ik geïntrigeerd door de woorden doordringend aankijken. Iemand doordringend aankijken houdt ook in dat we onze gedachten op die persoon richten. Toen Petrus naar deze man keek, zag hij hem anders dan anderen zouden doen. Petrus keek niet alleen naar de verlamming en zwakheden van die man, maar zag ook dat diens geloof voldoende was om genezen te worden en naar de tempel te gaan om de zegeningen te ontvangen die hij wilde.

Het valt me op dat Petrus hem bij de rechterhand greep en hem oprichtte. Toen hij de man zo steunde, genas de Heer hem op wonderbaarlijke wijze, en ‘werden zijn voeten en enkels vast’ (Handelingen 3:7). Zijn liefde voor deze man en zijn verlangen om hem te helpen, leidden tot een groter vermogen en bekwaamheid in de zwakke man.

Toen ik gebiedszeventiger was, hield ik elke dinsdagavond vrij om samen met de ringpresidenten in mijn gebied op bedieningsbezoeken te gaan. Ik spoorde ze aan om afspraken te maken met mensen die een verordening van het evangelie van Jezus Christus nodig hadden of die de verbonden die ze hadden gesloten niet naleefden. Doordat we consequent en doelbewust dienden, vergrootte de Heer onze inspanningen en konden we personen en gezinnen helpen die in nood waren. Dit waren de ‘arme zielen’ die in de verschillende ringen woonden waar we dienden.

Op een keer ging ik met president Bill Whitworth van de ring Sandy Canyon View (Utah, VS) op bedieningsbezoek. Hij had gebeden over wie we moesten bezoeken en probeerde hetzelfde als Nephi te ervaren toen die ‘door de Geest [werd] geleid, van tevoren niet wetende wat [hij] moest doen’ (1 Nephi 4:6). Hij liet zien dat we, als we dienen, door openbaring geleid moeten worden naar mensen die het dringendst hulp nodig hebben, in plaats van een lijst af te werken of mensen methodisch te bezoeken. We horen ons door inspiratie te laten leiden.

Ik weet nog dat ik bij een jong echtpaar, Jeff en Heather, en hun zoontje Kai, op bezoek ging. Jeff groeide op als actief kerklid. Hij was een zeer getalenteerd sportman die een veelbelovende loopbaan voor zich had. In zijn tienerjaren begon hij van de kerk af te dwalen. Later kreeg hij een auto-ongeluk dat zijn leven veranderde. Toen we bij hen thuis kwamen en elkaar leerden kennen, vroeg Jeff waarom we zijn gezin bezochten. We antwoordden dat er ongeveer drieduizend leden in die ring woonden. Ik zei: ‘Jeff, vertel ons waarom de Heer ons, uit alle gezinnen die we vanavond hadden kunnen kiezen, juist naar jou heeft gestuurd.’

Jeff vertelde ons geëmotioneerd over de zorgen en problemen waar ze als gezin mee te kampen hadden. We bespraken enkele beginselen van het evangelie van Jezus Christus. We spoorden ze aan om enkele dingen te doen die in het begin misschien moeilijk zouden lijken, maar die uiteindelijk veel geluk en vreugde zouden opleveren. Toen gaf president Whitworth Jeff een priesterschapszegen om hem zijn moeilijkheden te helpen overwinnen. Jeff en Heather stemden in met onze aansporingen.

Ongeveer een jaar later had ik het voorrecht om te zien hoe Jeff zijn vrouw, Heather, tot lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen doopte. Ze bereiden zich er nu op voor om naar de tempel te gaan en als gezin voor tijd en alle eeuwigheid verzegeld te worden. Ons bezoek veranderde hun leven op zowel stoffelijk als geestelijk vlak.

De Heer heeft verklaard:

‘Welnu, wees getrouw; handel in het ambt waartoe Ik u heb aangewezen; kom de zwakken te hulp, verhef de handen die slap neerhangen en sterk de knikkende knieën’ (Leer en Verbonden 81:5).

‘En door die dingen te doen zult u het grootste goed doen aan uw medemensen, en zult u de heerlijkheid bevorderen van Hem die uw Heer is’ (Leer en Verbonden 81:4).

Broeders en zusters, de apostel Paulus heeft in een belangrijk element van onze bediening onderwezen. Hij zei dat ieder van ons ‘het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk Zijn leden’ zijn (1 Korinthe 12:27) en dat ieder lid van het lichaam nodig is om ervoor te zorgen dat het hele lichaam wordt opgebouwd. Toen onderwees hij een krachtig beginsel dat diep in mijn hart doordrong toen ik het las. Hij zei: ‘Meer nog, de leden van het lichaam die de zwakste schijnen te zijn, zijn echter juist zeer noodzakelijk. En aan de leden van het lichaam die wij als minder eervol beschouwen, verlenen wij groter eer’ (1 Korinthe 12:22–23; cursivering toegevoegd).

Daarom hebben we in elke wijk en gemeente iedereen nodig – zowel de sterken als zij die het mogelijk moeilijk hebben. Ze zijn allemaal nodig voor de essentiële opbouw van het hele ‘lichaam van Christus’. Ik vraag me vaak af wie er in onze bijeenkomsten ontbreekt, die ons zou kunnen sterken en genezen.

Ouderling D. Todd Christofferson heeft gezegd: ‘In de kerk doen wij niet alleen kennis van goddelijke leer op, wij ervaren ook de toepassing ervan. Als het lichaam van Christus dienen de leden van de kerk elkaar in het echte dagelijkse leven. We zijn allemaal onvolmaakt. […] In het lichaam van Christus moeten we verder gaan dan kennis en verheven woorden alleen. We doen echte praktijkervaring op terwijl we “in liefde met elkaar [leren] leven” [Leer en Verbonden 42:45].’ (‘Waarom de kerk er is’, Liahona, november 2015, 108–109.)

De droom van Brigham Young

Brigham Young had in 1849 een droom waarin hij de profeet Joseph Smith een grote kudde schapen en bokken zag drijven. Sommige van deze dieren waren groot en mooi; andere waren klein en vuil. Brigham Young herinnerde zich dat hij de profeet Joseph Smith in de ogen keek en zei: ‘Joseph, je hebt de vreemdste kudde […] die ik ooit van mijn leven heb gezien; wat ga je ermee doen?’ De profeet, die zich geen zorgen leek te maken over zijn weerbarstige kudde, antwoordde eenvoudigweg: ‘[Brigham], ieder dier is hier op zijn plek.’

Toen president Young wakker werd, begreep hij dat de kerk allerlei ‘schapen en bokken’ zou vergaderen, en dat het zijn taak was om iedereen toe te laten en iedereen toe te staan hun volledige potentieel te bereiken, terwijl ze hun plek in de kerk vinden. (Naar Ronald W. Walker, ‘Brigham Young: Student of the Prophet’, Ensign, februari 1998, 56–57.)

Broeders en zusters, mijn toespraak is ontstaan toen ik diep nadacht over iemand die momenteel niet in de Kerk van Jezus Christus actief is. Ik wil graag tot ieder van hen spreken. Ouderling Neal A. Maxwell heeft uitgelegd dat ‘zulke mensen vaak in de buurt blijven van, maar niet volledig deelnemen aan, de kerk. Ze komen de kerk niet binnen, maar ze verlaten het parkeerterrein ook weer niet. Zij zijn het die de kerk nodig hebben en wie de kerk nodig heeft, maar die, deels, “zonder God in de wereld leven” [Mosiah 27:31].’ (‘Why Not Now?’, Ensign, november 1974, 12.)

Ik wil de aansporing van onze geliefde president Russell M. Nelson herhalen die hij uitte toen hij voor het eerst als onze nieuwe profeet tot de leden van de kerk sprak. Hij zei: ‘Nu zeg ik tegen ieder lid van de kerk: blijf op het verbondspad. Uw toewijding aan het volgen van de Heiland, door verbonden met Hem te sluiten en u daar aan te houden, zal de deur opendoen naar elk geestelijk voorrecht en elke zegen die mannen, vrouwen, en kinderen overal ter beschikking staan.’

Hij smeekte toen: ‘Welnu, als u van het pad bent afgeweken, nodig ik u met alle hoop in mijn hart uit om alstublieft terug te komen. Wat uw bezwaren of moeilijkheden ook zijn, er is een plek voor u in deze kerk, de kerk van de Heer. U, en nog ongeboren generaties, zullen gezegend worden als u nu terugkeert op het verbondspad.’ (‘Nu we samen verdergaan’, Liahona, april 2018, 7; cursivering toegevoegd.)

Ik getuig van Hem, ja, Jezus Christus, de Meesterdienaar en de Heiland van ons allen. Ik spoor ieder van ons aan om de ‘pobrecitos’, de ‘arme zielen’ onder ons die in nood zijn, op te zoeken. Dat is mijn hoop en gebed in de naam van Jezus Christus. Amen.