Onze band met God
Hoe onze sterfelijke reis ook verloopt, we kunnen God vertrouwen en vreugde in Hem vinden.
Sommige mensen die net als Job in het Oude Testament in ellende verkeren, hebben misschien het gevoel dat God hen heeft verlaten. Omdat we weten dat God de macht heeft om elk leed te voorkomen of teniet te doen, is de verleiding groot om te klagen als Hij dat niet doet. Misschien stellen we zelfs de vraag: ‘Hoe kan ik in God geloven als Hij niet de hulp geeft waar ik om bid?’ Ergens in zijn intense lijden zei de rechtschapen Job:
‘Weet dan dat God zich tegen mij gekeerd heeft, dat Hij zijn netten om mij samentrekt.
‘Ik schreeuw: “Onrecht!” – maar krijg geen antwoord. Ik roep om hulp – maar vind geen recht.’1
In zijn antwoord aan Job, wil God weten: ‘Wilt u Mij schuldig verklaren, opdat u zelf rechtvaardig bent?’2 Of met andere woorden: ‘Vind je echt dat ik niet eerlijk rechtspreek? Veroordeel je mij, en vind je jezelf onschuldig?’3 Jehova herinnert Job op assertieve wijze aan zijn alwetendheid en almacht, waarna Job nederig toegeeft dat hij op niets kan bogen dat ook maar enigszins vergelijkbaar is met de kennis, macht en rechtvaardigheid van God:
‘Ik weet dat U alles vermag,’ zei hij, ‘en geen plan is onmogelijk voor U.
‘Zo heb ik verkondigd wat ik niet begreep, dingen die te wonderlijk voor mij zijn en die ik niet weet. […]
‘Daarom veracht ik mijzelf en ik heb berouw, op stof en as.’4
Uiteindelijk kreeg Job het voorrecht om de Heer te zien, ‘en de Heere zegende het latere leven van Job meer dan zijn eerdere’.5
Het is nogal dwaas van ons, kortzichtige stervelingen, om te veronderstellen dat we God van onrecht kunnen beschuldigen, en bijvoorbeeld kunnen denken: ‘Ik ben niet gelukkig, dus zal God wel wat fout doen.’ Hij zegt tot ons, zijn sterfelijke kinderen in een gevallen wereld, die zo weinig afweten van verleden, heden en toekomst: ‘Alle dingen zijn aanwezig bij Mij, want Ik ken ze alle.’6 Jakob gaf deze wijze raad: ‘Tracht niet de Heer raad te geven, maar tracht raad uit zijn hand te aanvaarden. Want zie, u weet zelf dat Hij met wijsheid en gerechtigheid en grote barmhartigheid raad geeft over al zijn werken.’7
Sommige leden denken ten onrechte dat Gods beloften inhouden dat onze gehoorzaamheid aan God automatisch tot specifieke zegeningen volgens een vastomlijnd plan leidt. Misschien denken ze: ‘Als ik op zending hard werk, zal God me zegenen met een gelukkig huwelijk en kinderen.’ Of: ‘Als ik geen huiswerk op de sabbat maak, zal God mij met goede cijfers zegenen.’ Of: ‘Als ik tiende betaal, zal God me zegenen met de baan die ik wil.’ Als hun leven niet op precies deze manier of volgens een verwacht patroon verloopt, voelen zij zich misschien door God verraden. Maar in het goddelijke bestel voltrekken de dingen zich niet zo mechanisch. We moeten niet denken dat Gods plan als een soort kosmische verkoopautomaat werkt, waarbij we (1) een verlangde zegening kiezen, (2) de vereiste som aan goede werken inwerpen, en (3) de bestelling direct krijgen.8
God zal zijn verbonden en beloften aan ieder van ons nakomen. Daar hoeven we ons geen zorgen over te maken.9 De verzoenende macht van Jezus Christus – die beneden alles is neergedaald en daarna naar omhoog is opgevaren,10 en die alle macht in de hemel en op de aarde bezit11 – garandeert dat God Zich aan zijn beloften kan en zal houden. Het is van wezenlijk belang dat we zijn wetten eren en gehoorzamen, maar niet elke zegening die op gehoorzaamheid aan de wet is gegrond,12 is naar onze verwachtingen gevormd, samengesteld en getimed. Wij moeten ons best doen, maar de distributie van zowel stoffelijke als geestelijke zegeningen aan Hem overlaten.
President Brigham Young heeft gezegd dat zijn geloof niet op bepaalde gunsten of zegeningen berustte, maar op zijn getuigenis van en band met Jezus Christus. Hij zei: ‘Mijn geloof berust niet op Gods werken op de eilanden van de zee, op de vestiging van het volk hier, […] noch op de gunsten die Hij op dit of dat volk uitstort, noch op de zegeningen die we wel of niet krijgen. Mijn geloof berust op de Heer Jezus Christus, en de kennis die ik van Hem heb ontvangen.’13
Onze bekering en gehoorzaamheid, onze offers en ons dienstbetoon doen ertoe. We willen tot de groep behoren die door Ether als ‘te allen tijde overvloedig in goede werken’ werd omschreven.14 Maar die worden niet zozeer in een of ander celestiaal grootboek opgetekend. Die dingen doen ertoe omdat ze ons bij Gods werk betrekken en middelen zijn waarmee we met Hem samenwerken in onze eigen transformatie van natuurlijke mens tot heilige.15 Wat onze hemelse Vader ons aanbiedt is Zichzelf en zijn Zoon, een hechte en blijvende band met Hen door de genade en bemiddeling van Jezus Christus, onze Verlosser.
Wij zijn Gods kinderen, bestemd voor onsterfelijkheid en eeuwig leven. Onze bestemming is zijn erfgenaam te zijn, ‘mede-erfgenamen met Christus’.16 Onze Vader is bereid ieder van ons op ons verbondspad te leiden, met stappen die onze individuele noden tot hun recht laten komen en die op zijn plan voor ons uiteindelijke geluk in zijn tegenwoordigheid zijn gericht. We mogen verwachten dat ons vertrouwen en geloof in de Vader en de Zoon zullen groeien, dat we ons bewust worden van hun liefde, en de stelselmatige troost en leiding van de Heilige Geest.
Maar zelfs dan is dit pad voor niemand van ons gemakkelijk te bewandelen. Dat komt doordat er nog heel veel zuivering nodig is. Jezus heeft gezegd:
‘Ik ben de ware Wijnstok en Mijn Vader is de Wijngaardenier.
‘Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, neemt [de Vader] weg; en elke rank die vrucht draagt, reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt.’17
Het goddelijk reinigings- en zuiveringsproces moet noodzakelijkerwijs soms wel priemend en pijnlijk zijn. Naar Paulus’ uitspraak die ik eerder aanhaalde, zijn wij ‘mede-erfgenamen van Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden’.18
Als u dus in dit vuur van de smelter terechtkomt, wees dan niet boos op God, maar nader tot God. Roep de Vader in de naam van de Zoon aan. Wandel met Hen in de Geest, dag aan dag. Sta toe dat ze hun verbondenheid met u in de loop van de tijd kenbaar maken. Leer Hen echt beter kennen en leer uzelf echt kennen.19 Laat God zegevieren.20 De Heiland stelt ons gerust:
‘Luister naar Hem die de voorspraak bij de Vader is, die uw zaak bij Hem bepleit –
‘En zegt: Vader, zie het lijden en de dood van Hem die geen zonde heeft begaan, in wie U welbehagen had; zie het bloed van uw Zoon dat vergoten is, het bloed van Hem die U gegeven hebt, opdat U zelf verheerlijkt zou worden;
‘daarom, Vader, spaar dezen, mijn broeders [en mijn zusters] die in mijn naam geloven, opdat zij tot Mij kunnen komen en het eeuwigdurend leven hebben.’21
Neem de volgende voorbeelden in aanmerking van gelovige mannen en vrouwen die God vertrouwden en er niet aan twijfelden dat zij de beloofde zegeningen zouden krijgen, hetzij in dit leven of in het volgende. Hun geloof hing niet af van wat God wel of niet in bepaalde omstandigheden of tijden had gedaan, omdat zij Hem kenden als hun welwillende Vader en Jezus Christus als hun getrouwe Verlosser.
Toen Abraham op het punt stond door de Egyptische priester van Elkenah te worden geofferd, verhief hij zijn stem tot God voor redding, en God bevrijdde hem.22 Abraham bleef in leven en werd de vader van de getrouwen, door wier nakomelingen alle geslachten van de aarde zouden worden gezegend.23 Eerder had dezelfde priester van Elkenah op datzelfde altaar drie maagden geofferd, die zich ‘wegens hun deugd […] niet [wilden] neerbuigen om goden van hout of steen te aanbidden’.24 Zij stierven daar als martelaren.
Jozef van weleer, die in zijn jeugd door zijn eigen broers als slaaf was verkocht, wendde zich in zijn angst tot God. In de loop van de jaren maakte Jozef naam in het huis van zijn meester in Egypte, maar zijn voorspoed werd hem afgenomen door de valse beschuldigingen van Potifars vrouw. Jozef had in de gevangenis kunnen denken: dus dit is mijn loon voor het naleven van de wet van kuisheid, maar in plaats daarvan wendde hij zich weer tot God en was zelfs in de gevangenis voorspoedig. Jozef kreeg met nog meer teleurstelling te maken toen een bevriende medegevangene hem, ondanks zijn belofte aan Jozef om hem te helpen, volledig vergat nadat hij aan het hof van de farao in ere was hersteld. Uiteindelijk kwam de Heer, zoals u weet, tussenbeide en steeg Jozef tot de hoogste machtspositie na de farao, zodat Jozef het huis van Israël kon redden. Jozef zal zeker beamen ‘dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede’.25
Abinadi was vastbesloten om zijn goddelijke taak uit te voeren. ‘Ik beëindig […] mijn boodschap,’ zei hij, ‘en dan geeft het niet [wat er met mij gebeurt], als ik maar behouden word.’26 Een martelaarsdood was zijn lot, maar hij is zonder twijfel gered in het koninkrijk van God. En zijn enige, duur betaalde bekeerling, Alma, veranderde de koers van de Nephitische geschiedenis voorafgaand aan de komst van Christus.
Alma en Amulek werden in antwoord op hun gebed uit de gevangenis in Ammonihah bevrijd, en hun vervolgers vonden de dood.27 Diezelfde vervolgers hadden echter eerder gelovige vrouwen en hun kinderen in een laaiend vuur gegooid. Alma, die getuige was van dit afgrijselijke tafereel, werd er door de Geest van weerhouden Gods macht te gebruiken om ‘hen uit de vlammen [te] redden’,28 zodat zij in heerlijkheid tot God konden worden opgenomen.29
De profeet Joseph Smith verkwijnde in de gevangenis te Liberty, en hij kon geen hulp bieden aan de heiligen, die werden beroofd en in de bittere winterkou uit hun huizen gejaagd. ‘O God, waar bent U?’ riep Joseph uit. ‘Hoelang zult U uw hand weerhouden?’30 De Heer deed hem deze belofte: ‘Uw tegenspoed en uw ellende zullen slechts van korte duur zijn; en dan, indien u het goed doorstaat, zal God u ten hemel verhogen; […] U bent nog niet zoals Job.’31
Uiteindelijk kon Joseph net zoals Job verklaren: ‘Wil God mij doden, ik blijf [op Hem] vertrouwen.’32
Ouderling Brook P. Hales heeft gesproken over zuster Patricia Parkinson, die gezond was geboren maar op haar elfde blind werd.
Ouderling Hales vertelde: ‘Ik ken Pat al heel lang en zei onlangs tegen haar dat ik haar om haar positieve instelling en opgewektheid bewonder. Ze antwoordde: “Maar je hebt me nog nooit thuis gezien. Ik heb zo mijn momenten. Ik heb ernstige vlagen van depressie gehad en veel gehuild.” Maar daar voegde ze aan toe: “Toen ik blind begon te worden, wist ik vreemd genoeg dat onze hemelse Vader en de Heiland bij mij en mijn familie waren. […] Als iemand mij vraagt of ik vanwege mijn blindheid kwaad ben, antwoord ik: ‘Op wie zou ik kwaad moeten zijn? Onze hemelse Vader staat me bij; ik sta er niet alleen voor. Hij is voortdurend bij me.’”’33
Uiteindelijk is het de zegen van een hechte en blijvende band met de Vader en de Zoon waar we naar op zoek zijn. Die maakt alle verschil en is in eeuwige zin de moeite waard. We zullen met Paulus getuigen ‘dat het lijden van de tegenwoordige [sterfelijke] tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden’.34 Ik getuig dat we God, hoe onze sterfelijke reis er ook mag uitzien, kunnen vertrouwen en vreugde in Hem kunnen vinden.
‘Vertrouw op de Heere met heel je hart, en steun op je eigen inzicht niet.
‘Ken Hem in al je wegen, dan zal Híj je paden rechtmaken.’35
In de naam van Jezus Christus. Amen.