2012
De verzoening
November 2012


De verzoening

President Boyd K. Packer

Waar onze leden en zendelingen ook heengaan, wij brengen een boodschap van hoop en geloof in de Heiland, Jezus Christus.

Mijn boodschap is gericht tot diegenen onder ons die lijden, die belast zijn met gevoelens van schuld, zwakheid, mislukking, verdriet en wanhoop.

In 1971 had ik opdracht om ringconferenties te bezoeken in westelijk Samoa en op het eiland Upolu een nieuwe ring te stichten. We hielden gesprekken en huurden toen een vliegtuigje om op het eiland Savai’i een ringconferentie te houden. Het vliegtuigje landde op een grasveld in Faala en zou ons de volgende middag terugbrengen naar Upolu.

De dag dat we Savai’i weer zouden verlaten, regende het. Wetend dat het vliegtuig niet kon landen op het natte grasveld, reden we naar het westen van het eiland, waar op een strekdam van koraal een soort landingsbaan was. We wachtten tot het duister viel, maar er kwam geen vliegtuig. Eindelijk vernamen we per radio dat er een storm woedde en het vliegtuig niet kon vertrekken. We antwoordden dat we de boot zouden nemen. Iemand zou ons in Mulifanua ophalen.

Toen we in Savai’i de haven uitvoeren, vroeg de kapitein van de twaalf meter lange boot aan de zendingspresident of hij een zaklantaarn had. Gelukkig had hij er een, en hij gaf hem aan de kapitein. We legden de 21 kilometer naar Upolu af over erg ruwe zeeën. Geen van ons besefte dat een hevige tropische storm het eiland had getroffen en dat we er recht op afgingen.

We kwamen aan bij de haven van Mulifanua. Om binnen te varen, moesten we door een nauwe doorgang langs een rif. Een licht op de heuvel boven het strand en een tweede, lager geplaatst licht markeerden de nauwe doorgang. Als een boot zo werd gemanoeuvreerd dat de twee lichten boven elkaar te zien waren, was de boot goed gepositioneerd om tussen de gevaarlijke rotsen aan weerszijden van de doorgang door te varen.

Maar die avond was er slechts één licht. Op de steiger wachtten twee zendelingen op ons, maar de overtocht had veel langer geduurd dan gebruikelijk. Nadat ze urenlang hadden uitgekeken naar enig teken van onze boot, waren de zendelingen moe geworden en in slaap gevallen, waardoor ze het tweede, lager gelegen licht niet aan hadden gedaan. Het gevolg was dat de doorgang door het rif niet duidelijk was.

De kapitein manoeuvreerde de boot zo goed mogelijk in de richting van het hoger gelegen licht aan wal terwijl een bemanningslid met de zaklantaarn over de boeg vooruitscheen, op zoek naar de rotsen die ergens voor ons lagen. We konden de golven over het rif horen slaan. Toen we dichtbij genoeg waren om ze met de zaklamp te zien, riep de kapitein wanhopig dat de boot in zijn achteruit moest, en voer hij terug om nogmaals te proberen de doorgang te vinden.

Na heel wat pogingen wist hij dat het onmogelijk was om de doorgang te vinden. Het enige wat we konden doen, was proberen de haven in Apia, 64 kilometer verderop, te bereiken. We waren hulpeloos overgeleverd aan de woeste krachten van de natuur. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit ergens ben geweest waar het zo donker was.

We kwamen het eerste uur nauwelijks vooruit, ondanks dat de motor op volle kracht vooruit stond. De boot worstelde zich tegen een huizenhoge golf op en kwam dan schijnbaar uitgeput tot stilstand op de top, waarbij de propellers tijdelijk uit het water staken. De vibratie van de propellers trilde de boot bijna aan stukken, waarna hij aan de andere kant van de golf naar beneden gleed.

We lagen plat, met de handen uitgestrekt, op het deksel van de vrachtruimte, met onze handen aan de ene kant en onze tenen strak tegen de andere kant om te voorkomen dat we overboord spoelden. Broeder Mark Littleford raakte zijn greep op de rand kwijt en werd tegen de reling gesmeten. Hij liep een hoofdwond op, maar de reling voorkwam in elk geval dat hij wegspoelde.

Eindelijk kwamen we vooruit en het was bijna daglicht toen we in de haven van Apia aankwamen. De boten daar waren voor de veiligheid aan elkaar vastgebonden. Ze lagen rijen dik langs de pier. We kropen er voorzichtig overheen om de mensen die aan dek sliepen niet wakker te maken. We begaven ons naar Pesega, droogden onze kleding, en vervolgden onze reis naar Vailuutai om de nieuwe ring te stichten.

Ik weet niet wie er in Mulifanua op ons had gewacht. Ik weigerde ze me dat te laten vertellen. Maar het is wel waar dat we zonder dat lagere licht allemaal hadden kunnen omkomen.

In het [oude Nederlandse] zangboek [Heilige lofzangen] staat een oud en zelden gezongen lofzang die voor mij bijzondere betekenis heeft.

Gods genâ schijnt steeds van boven

helder lichtend op ons neer,

maar Hij vergt dat op de kust hier

ons licht brande evenzeer.

Op het strand ontsteekt uw lichten,

werpt het schijnsel op de zee,

daar wordt menigeen geslingerd

in de storm van zond’ en wee.

Menig schip wordt heengedreven

naar een woeste klippenrand,

en het oog zoekt angstig biddend,

naar de lichten op het strand.

Laat uw licht dus nooit verflauwen,

menig zeeman, bang in nood,

streeft de haven te bereiken,

en t’ontkomen aan de dood.1

Ik spreek vandaag tot hen die misschien verdwaald zijn en die zoeken naar dat lager gelegen licht dat hen terug moet leiden.

We wisten vanaf het begin dat we in het sterfelijk leven niet volmaakt zouden zijn. Er werd niet van ons verwacht dat we zouden leven zonder de een of andere wet te overtreden.

‘Want de natuurlijke mens is een vijand van God, en is dat vanaf de val van Adam geweest, en zal dat voor eeuwig en altijd zijn, tenzij hij zich overgeeft aan de ingevingen van de Heilige Geest en de natuurlijke mens aflegt en een heilige wordt door de verzoening van Christus, de Heer.’2

In de Parel van grote waarde lezen we dat ‘niets wat onrein is, kan […] in [Gods koninkrijk] wonen’3, dus er werd een manier verschaft waarop allen die zondigen zich kunnen bekeren om weer bij onze Vader in de hemel te kunnen wonen.

Er werd een Middelaar, een Verlosser, gekozen. Hij zou zijn leven volmaakt leiden, geen zonde begaan en ‘Zichzelf als offer voor de zonde [geven] om aan de doeleinden der wet te voldoen voor allen die een gebroken hart en een verslagen geest hebben; en voor niemand anders kan aan de doeleinden der wet worden voldaan.’4

Aangaande het belang van de verzoening lezen we in Alma: ‘Want het is noodzakelijk dat er een verzoening wordt teweeggebracht; […] omdat anders het gehele mensdom onvermijdelijk verloren moet gaan.’5

Als u geen vergissingen hebt begaan, dan hebt u de verzoening niet nodig. Als u wél vergissingen hebt begaan, en ieder van ons heeft dat gedaan, zowel kleine als grote, dan is het uiterst noodzakelijk dat u er achter komt hoe ze uitgewist kunnen worden zodat u niet meer in duisternis verkeert.

Jezus Christus ‘is het licht en het leven der wereld.’6 Als wij onze blik strak op Hem en op zijn leringen gericht houden, worden wij naar de haven van geestelijke veiligheid geleid.

In het derde geloofsartikel staat: ‘Wij geloven dat dankzij de verzoening van Christus alle mensen door gehoorzaamheid aan de wetten en verordeningen van het evangelie zalig kunnen worden.’7

President Joseph F. Smith heeft gezegd: ‘De mens kan zijn eigen zonden niet vergeven; hij kan zich niet reinigen van de gevolgen van zijn zonden. De mens kan ophouden te zondigen en het in de toekomst goed doen, en voor zover is zijn gedrag aanvaardbaar voor de Heer en het overwegen waard. Maar wie zal de schade herstellen die hij zichzelf en andere mensen heeft berokkend, die hij schijnbaar onmogelijk zelf kan herstellen? Door de verzoening van Jezus Christus zullen de zonden van de bekeerlijke worden weggewassen; al zijn ze zo rood als scharlaken, ze zullen zo wit als wol worden [zie Jesaja 1:18]. Dat is de belofte die ik u geef.’8

We weten niet precies hoe de Heer de verzoening tot stand heeft gebracht. Maar we weten wél dat de wrede marteling van de kruisiging slechts een deel was van de verschrikkelijke pijn die al begon in Getsemane — de heilige lijdensplek — en werd voleindigd op Golgota.

Lucas schrijft:

‘En Hij zonderde Zich van hen af, ongeveer een steenworp ver, knielde neder en bad:

‘Vader, indien Gij wilt, neem deze beker van Mij weg; doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede!

‘En Hem verscheen een engel uit de hemel om Hem kracht te geven.

‘En Hij werd dodelijk beangst en bad des te vuriger. En zijn zweet werd als bloeddruppels, die op de aarde vielen.’9

Voor zover ik heb kunnen ontdekken, is er slechts één verslag waarin de Heiland met eigen woorden beschrijft wat Hij doormaakte in de hof van Getsemane. In die openbaring staat:

‘Want zie, Ik, God, heb deze dingen voor allen geleden, opdat zij niet behoeven te lijden als zij zich bekeren;

‘maar als zij zich niet bekeren, moeten zij lijden zoals Ik;

‘Welk lijden Mij, ja, God, de grootste van allen, van pijn deed sidderen en uit iedere porie bloeden.’10

Er kunnen in uw leven momenten zijn waarop u ergens heen bent gegaan waar u nooit heen had moeten gaan en dingen hebt gedaan die u nooit had moeten doen. Als u zich afkeert van zonde, dan bent u op een dag in staat om de gemoedsrust te voelen die u ontvangt als u het pad van volledige bekering volgt.

Ongeacht de overtredingen die we hebben begaan, ongeacht hoezeer we anderen met onze daden hebben gekwetst, die schuld kan volledig worden uitgewist. Ik vind dit een van de mooiste zinnen in de Schriften. De Heer zegt: ‘Wie zich van zijn zonden bekeerd heeft, die ontvangt vergeving, en Ik, de Heer, denk er niet meer aan.’11

Dat is het doel van het evangelie van Jezus Christus en de verzoening: ieder die zich aandient, ieder die wil meedoen een ervaring geven waardoor hij aan het eind van zijn leven bekeerd van zijn zonden en rein gewassen door het bloed van Christus door de sluier kan gaan.12

Dat is wat heiligen der laatste dagen over de hele wereld doen. Dat is het licht dat we bieden aan hen die zich in duisternis bevinden en die verdwaald zijn. Waar onze leden en zendelingen ook heengaan, wij brengen een boodschap van hoop en geloof in de Heiland, Jezus Christus.

President Joseph Fielding Smith heeft de tekst geschreven van de lofzang ‘Schijnt de reis u wat lang?’. Hij was een goede vriend van me. Er staat een bemoediging in en een belofte aan hen die ernaar streven om de leringen van de Heiland te volgen:

Schijnt de reis u wat lang,

en het pad soms zo steil?

Raakt met distels en doornen gij slaags?

Wondt g’aan stenen uw voet

bij uw worst’len omhoog

naar de top, door de hitte des daags?

Voelt g’u zwak en bedroefd en neerslachtig misschien,

Uw ziel innerlijk vermoeid

nu gij onder uw vracht gaat gebukt?

Schijnt het kruis u te zwaar,

dat op u werd gelegd,

deelt geen ander de last, die u drukt?

Zonder vrees zij uw hart

nu gij zijt onderweg,

er is Een die gestadig u wenkt.

Zie met blijdschap omhoog,

grijp Hem kloek bij de hand,

die naar ’t hoogste geluk u dan brengt.

’t Land zo heilig en rein

waar geen moeite bestaat,

zonder zond’ volgt gij immer Zijn stem,

waar geen traan wordt gestort,

want men vindt er geen leed;

grijp zijn hand en treed binnen met Hem.13

In de naam van Jezus Christus. Amen.