De goddelijke kracht van genade
Uit de toespraak ‘His Grace Is Sufficient for You’ tijdens een CES-haardvuuravond op 3 juni 2014 aan de Brigham Young University–Hawaii. De hele toespraak is te vinden op devotional.byuh.edu.
Genade is bedoeld om ons in staat te stellen de geboden volmaakter te onderhouden en meer naar Gods wil te leven, totdat we de volheid van Christus bereiken.
Van alle eigenschappen van Jezus Christus is de belangrijkste wellicht dat Hij ‘vol van genade’ is (Johannes 1:14). In de Schriften verwijst de term genade veelal naar de goddelijke gezindheid en macht om te zegenen, gaven te schenken of anderszins goedgunstig jegens de mens te handelen. In de Bible Dictionary in de Engelstalige kerkbijbel staat bij ‘Grace’ [Genade]: ‘De belangrijkste betekenis van het woord [genade] is: goddelijke hulp of kracht. […] Genade is een instaatstellende kracht.’ Zij stelt de ontvanger in staat te doen en te zijn wat hij of zij niet op eigen kracht kan doen en zijn.
We hebben die instaatstellende kracht allemaal nodig. We zijn zoons en dochters van God. Als zodanig hebben we de mogelijkheid om te worden zoals Hij is.
Ons onvermogen naar geest en lichaam
Hoewel de ‘volheid van Christus’ (Efeze 4:13) voor ons in het verschiet ligt, bereiken we die simpelweg niet op eigen houtje. Ieder van ons bestaat uit een eeuwige geest en een sterfelijk lichaam (zie Abraham 3:18). Onze eeuwige geest komt gevormd door onze keuzes in het voorsterfelijk leven op aarde. Deze voorsterfelijke keuzes maken deel van onze persoonlijkheid, ons karakter en onze geestelijke intelligentie uit. Het is veelzeggend dat geen twee geesten aan elkaar gelijk zijn (zie Abraham 3:19). Iedere geest bezit in verschillende mate geestelijke intelligentie, of licht en waarheid (zie LV 93:36), op basis van zijn of haar voorsterfelijke keuzes. Ieders geest kan zijn of haar sterfelijk lichaam bij de geboorte wel zuiver en rein, en zelfs edel en groots, binnentreden, maar niemands geest is al volmaakt tot de volheid van Christus ontwikkeld. De vervolmaking van onze geest vindt verder plaats gedurende onze aardse leerschool en in de geestenwereld, maar de volmaaktheid van onze geest wordt pas bij de opstanding verwezenlijkt.
Niet alleen onze geest is onvolmaakt, dat geldt ook voor ons aardse lichaam. Hoe wonderlijk ons aardse lichaam ook is, het is aan verval, aftakeling en de dood, en aan verlangens, lusten en hartstochten onderhevig die ons voorheen onbekend waren. Onder dergelijke omstandigheden is het enorm moeilijk om het lichaam volledig aan de wil van de geest te onderwerpen. De geest geeft te vaak aan de sterke neigingen van het lichaam toe. Sommige grote geesten hebben op aarde moeite gehad om de impulsen van hun lichaam te bedwingen. ‘Mijn hart is bedroefd wegens mijn vlees’, riep Nephi uit. ‘Ik ben omsingeld wegens de verzoekingen en zonden die mij zo gemakkelijk overvallen’ (2 Nephi 4:17, 18; zie ook vers 27).
De strijd tussen geest en lichaam wordt verder bemoeilijkt door nog een feit in dit sterfelijk leven. Ons lichaam is uit de materie van een ‘gevallen’ wereld gemaakt, wat Satan een zekere ‘macht geeft om [ons] gevangen te nemen’ (2 Nephi 2:29). President Brigham Young (1801–1877) merkte het volgende op: ‘Denk niet dat we in het vlees ooit van alle verleidingen tot zonde vrij zullen zijn’, zei hij. ‘Sommigen veronderstellen dat ze in het vlees naar lichaam en geest geheiligd en zo gelouterd kunnen worden dat ze nooit meer de invloed van de macht van de tegenstander van waarheid zullen ervaren. Als iemand die mate van vervolmaking in het vlees kon bereiken, zou hij niet kunnen sterven en ook niet in een wereld kunnen blijven waar zonde heerst. […] Ik denk dat we in meerdere of mindere mate de gevolgen van de zonde zullen merken zolang we leven, en uiteindelijk de beproeving van de dood moeten doormaken.’1
De goddelijke kracht van genade
We hebben goddelijke kracht nodig die onze ziel met al onze huidige zwakheden en tekortkomingen tot godschap met alle bijbehorende sterke punten, deugden en capaciteiten kan omvormen. Gelukkig bestaat die goddelijke kracht, namelijk Gods genade. Alleen door de begiftiging van Gods genade zal zodanig aan ons ‘worden toegevoegd’ (Abraham 3:26), dat we, mettertijd, de volheid van Christus bereiken. Zo heeft ook Christus zelf zijn volheid bereikt.
De Heiland heeft tegen Joseph Smith gezegd: ‘Wie licht ontvangt en in God blijft, ontvangt meer licht; en dat licht wordt steeds helderder tot de volle dag toe’ (LV 50:24). Maar als we achteloos met de genadige zegeningen van de Heer omgaan, ze terzijde schuiven of zelfs negeren, dan ‘zullen de grotere dingen [ons] worden onthouden’ (3 Nephi 26:10). In die omstandigheden ontvangen we de ‘genade van God’ tevergeefs (2 Korinthe 6:1) en komen we uiteindelijk helemaal ‘buiten de genade […] te staan’ (LV 20:32).
Uit dit alles blijkt dat we met onze huidige zwakheden en onvolmaaktheden geduld met onszelf en anderen moeten leren hebben, en dat we in het onvermijdelijk geleidelijke proces van groei tot volmaaktheid moeten leren volharden.
Geloof in Jezus Christus
Inzicht in hoe genade wordt toegemeten, laat ons zien hoe sommige beginselen ons met genade kunnen vervullen. Geloof in Jezus Christus is het eerste beginsel dat de deur naar genade opent (zie Romeinen 5:1–2). Waarheid, hoop, daadkracht en een bevestigend getuigenis zijn de essentiële elementen van geloof en vormen de weg waarlangs we de genade van de Heer ontvangen.
Denk bijvoorbeeld aan de ervaring van Petrus die over het water naar de Heer toeliep. Petrus en de discipelen bevonden zich, net als wij soms, te midden van een stormachtige zee. Jezus kwam lopend over het water naar hen toe en wenkte ze om bij Hem te komen. Petrus, vol hoop, sprong uit de boot de onstuimige zee in en liep naar de Heer toe. Zijn hoop in Christus, in combinatie met zijn daadkracht, schonken hem het vermogen om over het water te lopen. Maar Petrus lette op de storm om hem heen, twijfelde en begon te zinken. ‘Heere, red mij!’ riep hij uit. De Schriften vermelden wat er daarna gebeurde: ‘Jezus stak meteen Zijn hand uit [en] greep Hem vast’ (Mattheüs 14:30–31). Toen Petrus zijn blik op de Heer gericht hield en in geloof handelde, had hij het vermogen om te doen wat hij op eigen houtje niet kon doen: over het water lopen.
Toen Petrus zijn ogen van de Heer afwendde en twijfelde, liet Petrus dat vermogen varen, werd aan zichzelf overgelaten en begon te zinken. Let goed op de reactie van de Heer op Petrus’ noodkreet. De Heer stak ‘meteen’ zijn hand uit om hem te redden. De genade van de Heer staat ons in onze tijden van nood ook op die manier ter beschikking.
Bekering
Bekering is het tweede beginsel dat ons met genade kan vervullen. Mormon heeft gezegd: ‘Gezegend zijn zij die zich bekeren en luisteren naar de stem van de Heer, hun God; want zij zijn het die behouden zullen worden. En God geve […] dat de mensen tot bekering en goede werken zullen worden gebracht, opdat zij zullen worden hersteld tot genade op genade, naar hun werken’ (Helaman 12:23–24). Deze tekst geeft duidelijk aan dat een bekeerlijk hart en goede werken met genade in overeenstemming zijn.
Denk aan het voorbeeld van Alma de jonge. Hij en de zonen van Mosiah ‘waren allerafschuwelijkste zondaars geweest’ (Mosiah 28:4). Toen de engel van de Heer aan Alma verscheen, doemden alle zonden en ongerechtigheden uit zijn leven voor hem op. Op dat moment werd hij ‘door eeuwige kwelling gepijnigd’ (Alma 36:12). ‘Alleen al de gedachte in de tegenwoordigheid van mijn God te komen,’ zei hij, ‘[pijnigde] mijn ziel met onuitsprekelijk afgrijzen’ (Alma 36:14). Maar Alma herinnerde zich dat zijn vader had gesproken over de komst van Jezus Christus om voor de zonden van de wereld verzoening te doen. Die gedachte deed hem in zijn hart uitroepen: ‘O Jezus, Zoon van God, wees barmhartig jegens mij’ (Alma 36:18). Meteen daarna kon hij zich ‘[zijn] pijnen niet meer herinneren’ en ‘werd [hij] niet meer verscheurd door de gedachte aan [zijn] zonden’ (Alma 36:19).
De zielsverscheurende bekering van Alma opende de weg naar een kracht die hem reinigde en tot een nieuw schepsel omvormde. Hij trachtte niet langer de kerk van God te vernietigen. In plaats daarvan wijdde Alma zich de rest van zijn leven aan de opbouw van de kerk door anderen tot bekering te brengen en ze de Heilige Geest te laten ontvangen. De bekering van Alma de jonge van afschuwelijkste zondaar tot profeet van God is een indrukwekkend voorbeeld van de kracht die de genade van de Heer heeft om ieder van ons zowel te rechtvaardigen als te heiligen.
Nederigheid
Het derde beginsel is nederigheid. De Heer maakte Moroni duidelijk: ‘Mijn genade is genoeg voor alle mensen die zich voor mijn aangezicht verootmoedigen; want indien zij zich voor mijn aangezicht verootmoedigen en geloof hebben in Mij, zal Ik zwakke dingen sterk voor hen laten worden’ (Ether 12:27). Zwakke dingen sterk laten worden is het werk van genade.
Als nederigheid noodzakelijk is, mogen we ons wel afvragen wat nederigheid is. Kort gezegd is nederigheid de onderwerping van iemands wil aan de wil van God en Hem de eer geven van wat er tot stand is gebracht. Jezus Christus is in dat opzicht ons grootste voorbeeld. Zijn nederigheid en onderworpenheid kwamen volmaakt tot uiting bij zijn zoenoffer. ‘Mijn Vader,’ bad Jezus, ‘als het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan. Maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt’ (Mattheüs 26:39). De volheid van Gods genade vloeide Christus bij die gelegenheid overvloedig toe.
IJver
Het vierde beginsel is ijver. Nephi leerde zijn volk: ‘Wij weten dat wij, na alles wat wij kunnen doen, door de genade worden gered’ (2 Nephi 25:23). Sommigen lezen in die tekst wellicht dat Gods genade pas in werking treedt nadat we zelf ons uiterste best hebben gedaan. Zo lees ik het niet. Er zijn gewoon te veel voorbeelden waarbij Gods genade aan de mens wordt verleend zonder dat hij ook maar iets doet. De kracht van de opstanding, bijvoorbeeld, valt allen door de genade van God ten deel, ongeacht iemands inzet. Ik begrijp uit Nephi’s woorden dat ‘alles wat wij kunnen doen’ betekent dat Gods genade ons toekomt als we maar ijverig zijn. Ouderling Bruce C. Hafen, voormalig lid van de Zeventig, heeft geschreven: ‘De gave van genade door de Heiland is niet noodzakelijkerwijs in tijd beperkt tot “na” alles wat wij kunnen doen. We kunnen zijn genade vóór, tijdens en na onze eigen inspanningen ontvangen.’2
Kijk eens naar het voorbeeld van de broer van Jared. Hij kreeg de opdracht om boten te bouwen en er de oceaan mee over te steken. De broer van Jared volgde de aanwijzingen van de Heer stap voor stap nauwgezet en ijverig op. Nadat de boten af waren, was de broer van Jared bezorgd over de duisternis in de boten en vroeg hij de Heer om voor licht te zorgen. Hoewel de Heer de broer van Jared een pasklare oplossing had kunnen bieden, vroeg Hij in plaats daarvan: ‘Wat wilt u dat Ik doe, zodat u licht in uw vaartuigen zult hebben?’ (Ether 2:23.) Daarop vervaardigde de broer van Jared ijverig zestien stenen, legde ze aan de Heer voor en vroeg of de Heer ze aan wilde raken ‘zodat ze in het duister zullen schijnen’ (zie Ether 3:1–4).
De broer van Jared had nog niet alles uitgevoerd wat de Heer hem te doen had gegeven, maar de Heer wendde zijn macht evenwel ten behoeve van de broer van Jared aan, raakte de stenen één voor één aan en liet ze zo het benodigde licht voor de komende reis voortbrengen. Daarbij gaf de Heer van zijn bereidheid blijk om zijn goddelijke vermogens naar ons uit te strekken als we ijverig ons uiterste best doen.
Gehoorzaamheid
Het vijfde beginsel is gehoorzaamheid. ‘Indien u mijn geboden onderhoudt,’ zegt de Heer, ‘zult [u] genade op genade ontvangen’ (LV 93:20). Moroni verwoordt het als volgt: ‘Indien u zich van alle goddeloosheid onthoudt en God liefhebt met al uw macht, verstand en kracht, dan is zijn genade u genoeg, opdat gij door zijn genade volmaakt kunt zijn in Christus’ (Moroni 10:32).
Zonder iets aan de opdracht van de Heer om de geboden te onderhouden of Moroni’s aansporing om ons van alle goddeloosheid te onthouden af te doen, dienen we te begrijpen dat genade niet van onze volmaakte gehoorzaamheid afhangt. Als genade van onze volmaakte gehoorzaamheid aan de geboden of ons volmaakt van alle goddeloosheid onthouden afhing, zou onze aanhoudende aardse onvolmaaktheid ons voor eeuwig van genade uitsluiten. Genade is per slot van rekening bedoeld om ons in staat te stellen de geboden volmaakter te onderhouden en meer naar Gods wil te leven, totdat we de volheid van Christus bereiken.
De opdracht van de Heer om de geboden te onderhouden en Moroni’s aansporing om ons van alle goddeloosheid te onthouden, moeten we opvatten in de zin van ons uiterste best daarin doen. Onze daden zijn weliswaar belangrijk, maar de intenties van ons hart nog meer.
De Heilige Geest ontvangen en naar de gaven van de Geest streven
Het laatste beginsel is de Heilige Geest ontvangen en naar de gaven van de Geest streven (zie Mosiah 18:16). We worden inderdaad met de genade van God vervuld als we de Heilige Geest ontvangen, want het is de Heilige Geest die ons Gods heiligende, instaatstellende en vervolmakende vermogens verschaft.
In dat opzicht heeft ouderling Parley P. Pratt (1807–1857) van het Quorum der Twaalf Apostelen het volgende gezegd: ‘De gave van de Heilige Geest […] stimuleert al onze verstandelijke vermogens. Ze versterkt, vergroot, ontvouwt en zuivert alle natuurlijke hartstochten en gevoelens, en maakt ze door de gave van wijsheid geschikt voor hun rechtmatig gebruik. Ze inspireert, ontwikkelt en veredelt alle fijnbesnaarde gevoelens van genegenheid, vreugde, genot, en de aanverwante gevoelens en eigenschappen in ons karakter. Ze inspireert tot deugd, vriendelijkheid, goedheid, tederheid, zachtmoedigheid en naastenliefde. Ze ontwikkelt schoonheid van gestalte en gelaatstrekken. Ze draagt bij tot gezondheid, vitaliteit, levendigheid en sociaal gevoel. Ze stimuleert alle lichamelijke en verstandelijke vermogens van de mens. Ze schenkt de zenuwen veerkracht. Kortom, ze is als het ware merg voor de beenderen, vreugde voor het hart, licht voor de ogen, muziek voor de oren en leven voor het hele wezen.’3
Die zegeningen vallen ons toe als we de Heilige Geest na onze doop en bevestiging ontvangen. Ouderling Orson Pratt (1811–1881) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd: ‘Wanneer de Heilige Geest zijn intrek bij een mens neemt, reinigt, heiligt en zuivert Hij hem niet alleen, naar de mate waarin hij zich aan diens invloed overgeeft, maar schenkt Hij hem ook een zekere gave, tot nut van hemzelf en anderen bestemd. […] Deze gaven van de Geest zijn onder de leden van de kerk verspreid, overeenkomstig hun getrouwheid, omstandigheden, aangeboren vaardigheden, taken en roepingen; zodat het geheel op de juiste wijze kan worden onderricht, bevestigd, vervolmaakt en verlost.’4
Gods genade is genoeg
Jezus Christus is vol van genade. Christus ontving de volheid van zijn genade van zijn Vader en verkreeg die ‘genade op genade’ (LV 93:12). Ook wij ontvangen genade op genade. We worden met elke eigenschap en hoedanigheid van God begiftigd. Uiteindelijk staat deze instaatstellende en vervolmakende kracht van genade ons door de beginselen van geloof, bekering, nederigheid, ijver, gehoorzaamheid en door naar de Geest en diens gaven te streven, ter beschikking.
De genade van de Heer is genoeg om u uit dood en zonde te verheffen en u met eeuwig leven te begiftigen. Ze is genoeg om u te veranderen, u om te vormen en u te vervolmaken. Ze is genoeg om uw goddelijke potentieel als zoon of dochter van God ten volle te verwezenlijken.