Digitaal thema-artikel: jongvolwassenen
Wat als ik niet kan zeggen: ‘Ik weet’?
Het maakt niet uit hoe groot je getuigenis is, er is altijd plaats voor jou in de kerk.
Mijn getuigenis bestaat uit twee delen: dingen waarvan ik weet dat ze waar zijn en dingen waarvan ik geloof dat ze waar zijn.
Weten en geloven: ik gebruik beide woorden wanneer ik mijn getuigenis geef.
Deze woorden zijn belangrijk voor mij – niet alleen omdat het verschil in taalgebruik een nauwkeurig weergave van mijn geloof is, maar omdat het mij eraan herinnert dat ik geen volledige kennis van elke leerstelling of een perfect antwoord op elke vraag over de kerkgeschiedenis hoef te hebben om mijn geloof in het herstelde evangelie van Jezus Christus te kunnen uiten.
Er is plaats in de kerk voor alle mensen, ongeacht hoe sterk hun getuigenis is. Maar toch hebben sommigen van ons in de kerk de neiging om ons getuigenis te vergelijken met dat van anderen – vooral als we worstelen met vragen of twijfels over iets waar anderen met zekerheid van getuigen. Soms als ik leden van de kerk vanaf het spreekgestoelte hoor verkondigen dat ze weten dat iets waar is, begin ik na te denken over mijn eigen getuigenis – en getuigenissen in het algemeen.
‘Wat als ik niet kan zeggen: “Ik weet’’?’
‘Wat als ik vragen – of zelfs twijfels – heb over sommige onderdelen van het evangelie?’
‘Is er plaats voor mij in de kerk?’
Een verhaal in het Nieuwe Testament stelt mij gerust dat de zegeningen van het evangelie beschikbaar zijn voor allen die hun vertrouwen in Jezus Christus stellen. Een man bracht zijn zieke kind naar Jezus en vroeg: ‘Als U iets kunt, wees dan met innerlijke ontferming bewogen over ons en help ons.’
Jezus antwoordde: ‘Als u kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft.’
De man gaf daarop een opmerkelijk antwoord dat liet zien dat zijn geloof samenging met een bepaalde mate van ongeloof: ‘En meteen riep de vader van het kind onder tranen: Ik geloof Heere! Kom mijn ongeloof te hulp.’
Jezus genas daarna het kind. (Zie Markus 9:14–27.)
Jezus eiste geen volmaakte kennis van de man voordat Hij een wonder verrichtte. Noch stond Hij op onwankelbaar geloof. De man die de Heiland vroeg om zijn kind te genezen, gaf blijk van geloof en, waar dat ontbrak, een verlangen te geloven.
En dat was voldoende voor Jezus.
Deze les is van toepassing op wie vandaag de dag de genezende kracht van Christus zoekt. Zoals hedendaagse profeten en apostelen ons leren, is het verlangen te geloven genoeg als beginpunt.1 Natuurlijk streven we ernaar om ons getuigenis te vergroten; we stellen ons een solide geloof ten doel dat uitgroeit tot een volmaakte kennis (zie Alma 32:21–22, 26–34). Maar tot die tijd is de hoop dat de beloften van het evangelie van Jezus Christus waar zijn, en een verlangen te geloven dat het evangelie is hersteld op aarde door hedendaagse profeten, genoeg voor ons om in geloof vooruit te blijven gaan.
Wat kun je dan doen als je niet kunt zeggen: ‘ik weet’? Je kunt gerust zijn dat er plaats voor jou is in de Kerk van Jezus Christus. Je kunt overtuigd je getuigenis geven van wat je gelooft dat waar is – en zelfs van wat je hoopt dat waar is – en deelnemen aan de zegeningen van het evangelie. En we kunnen God regelmatig aanroepen in gebed en vragen: ‘Kom mijn ongeloof te hulp’, en zijn liefde in ons leven zien komen en zijn wonderen zien ontvouwen.