‘25 april–1 mei. Exodus 24; 31–34: “Moet mijn aangezicht meegaan?”’, Kom dan en volg Mij – voor de zondagsschool: Oude Testament 2022 (2021)
‘25 april–1 mei. Exodus 24; 31–34’, Kom dan en volg Mij – voor de zondagsschool: 2022
25 april–1 mei
Exodus 24; 31–34
‘Moet mijn aangezicht meegaan?’
Laat u bij uw voorbereiding inspireren door deze woorden van ouderling Jeffrey R. Holland: ‘De meeste mensen komen niet alleen maar naar de kerk om een paar nieuwe evangeliefeiten te leren. […] Ze komen voor een geestelijke ervaring. […] Ze hebben behoefte aan versterkt geloof en hernieuwde hoop.’ (‘A Teacher Come from God’, Ensign, mei 1998, 26.)
Schrijf uw ingevingen op
Meedoen stimuleren
Laat de klasleden zich voorstellen dat een vriend of vriendin zegt: ‘Ik lees het Oude Testament niet; ik heb er niets aan.’ Wat zouden ze voor relevants uit hun eigen recente studie van het Oude Testament als weerwoord inbrengen?
In de leer onderwijzen
We heiligen de sabbat als teken van onze toewijding aan de Heer.
-
Vraag de klasleden aan het begin van de les of ze ooit aan familieleden of vrienden hebben moeten uitleggen waarom ze de zondag anders beleven dan andere dagen. Wat zeiden ze toen of wat zouden ze in de toekomst kunnen zeggen? Ze kunnen nog meer ideeën opdoen in Exodus 31:12–17 of het citaat in de ‘Bijkomende leermiddelen’. Hoe laten we door onze keuzes op de sabbat onze toewijding aan Jezus Christus zien?
-
Hoewel de straffen in Exodus 31:14–15 niet meer van deze tijd zijn, geven ze aan hoe belangrijk de Heer de sabbat vindt. Waarom is dit gebod zo belangrijk? Bespreek desgewenst de volgende Schriftteksten: Exodus 31:12–17; Jesaja 58:13–14; Leer en Verbonden 59:9–13.
Door zonde keren we ons van God af, maar Hij biedt een weg terug.
-
Laat de klasleden over het verhaal in Exodus 32 nadenken en het op zichzelf toepassen, nadat ze het hoofdstuk eerst individueel of in groepjes hebben doorgelezen. Laat enkele klasleden zich vervolgens indenken dat ze in de schoenen van de Israëlieten staan, die ongeduldig op Mozes’ terugkeer wachtten en besloten een gouden afgodsbeeld te maken. Wat voor gevoelens zouden hen tot afgoderij hebben gedreven? Laat andere klasleden ze overhalen om de Heer en zijn profeet trouw te blijven. Wat zet ze ertoe aan om hun verbonden na te komen? Hoe kunnen we mensen helpen die moeite hebben om hun verbonden na te komen?
-
Het verrast mensen soms dat de Heer in het Oude Testament zulke strenge straffen voor zonde voorschrijft. In Exodus 34:1–9 staat inderdaad dat God zonde niet goedkeurt. Er staat echter ook dat Hij barmhartig is en vergeving schenkt aan wie zich bekeren. Laat de klasleden deze passage lezen en zich afvragen wat we uit deze verzen over de Heer te weten komen. Waarom moeten we dat over Hem weten? Leg uit dat de Bijbelvertaling van Joseph Smith van Exodus 34:7 verduidelijkt dat God de ‘opstandige’ (in plaats van de ‘schuldige’) niet voor onschuldig zal houden. Wat houdt dat in? Hoe hebben de klasleden Gods barmhartigheid gezien? Hoe kan God zowel volkomen barmhartig als volkomen rechtvaardig zijn? (Zie Alma 42:13–15.)
-
In Exodus 34:6–17 krijgen de Israëlieten eigenlijk de instructie om zich van hun zonde van afgoderij te bekeren (beschreven in Exodus 32). Wat staat er in die verzen waardoor de Israëlieten zich daadwerkelijk wilden bekeren? Wat komen we uit die instructie over de Heer en bekering te weten?
We hebben Gods tegenwoordigheid in ons leven nodig.
-
Hoe gaat u de klasleden helpen om toe te passen wat de Heer in Exodus 33:11–17 tegen Mozes zei? Kijk eerst nog eens naar het werk dat God nog steeds van Mozes verlangde (zie Exodus 33:1–3). Wat staat er in vers 11–17 waar Mozes kracht en troost uit geput zou hebben? Laat de klasleden denken aan iets wat de Heer van hen verlangt, zoals een kerkroeping, gezinsverantwoordelijkheid of bedieningstaak vervullen. Laat ze de verzen daarna nog eens lezen. Welke inzichten krijgen we over de manieren waarop God ons zal steunen?
Bijkomende leermiddelen
De sabbat is een teken.
President Russell M. Nelson heeft gezegd: ‘In mijn veel jongere jaren bestudeerde ik het werk van anderen die lijsten hadden gemaakt van dingen om wel of niet op de sabbat te doen. Pas veel later leerde ik uit de Schriften dat mijn gedrag en houding op de sabbat een teken was, iets tussen mij en mijn hemelse Vader. [Zie Exodus 31:13; Ezechiël 20:12, 20.] Toen ik dat eenmaal begreep, hoefde ik niet meer bij te houden wat ik wel of niet mocht doen. Als ik moest besluiten of een bezigheid gepast was voor de sabbat, vroeg ik mezelf gewoon af: “Wat voor teken wil ik God geven?” Die vraag maakte mijn keuzen voor de sabbat volkomen duidelijk.’ (‘De sabbat is een verlustiging’, Liahona, mei 2015, 130.)