Afdeling 56
Openbaring gegeven bij monde van de profeet Joseph Smith op 15 juni 1831 te Kirtland (Ohio). In deze openbaring wordt Ezra Thayre gekastijd omdat hij geen gevolg aan een vorige openbaring had gegeven (het ‘gebod’ waarnaar in vers 8 wordt verwezen), die Joseph Smith voor hem had ontvangen, waarin Thayre aanwijzingen had gekregen in verband met zijn taken op de boerderij van Frederick G. Williams, waar hij woonde. In deze openbaring wordt ook Thayres roeping, om met Thomas B. Marsh naar Missouri te reizen, herroepen (zie afdeling 52:22).
1–2: de heiligen moeten hun kruis opnemen en de Heer volgen om het heil te verkrijgen; 3–13: de Heer gebiedt en herroept, en de ongehoorzamen worden uitgeworpen; 14–17: wee de rijken die de armen niet willen helpen, en wee de armen die geen gebroken hart hebben; 18–20: gezegend de armen die rein van hart zijn, want zij zullen de aarde beërven.
1 Luister, o volk dat mijn naam belijdt, zegt de Heer, uw God; want zie, mijn toorn is ontbrand tegen de weerspannigen, en zij zullen mijn arm en mijn gramschap kennen, op de dag van vergelding en van verbolgenheid over de natiën.
2 En wie zijn kruis niet wil opnemen en Mij volgen, en mijn geboden onderhouden, die zal niet behouden worden.
3 Zie, Ik, de Heer, gebied; en wie niet wil gehoorzamen, zal in de door Mij bestemde tijd afgesneden worden, nadat Ik heb geboden en het gebod geschonden wordt.
4 Daarom gebied en herroep Ik, de Heer, naar het Mij goeddunkt; en dit alles zal op het hoofd van de weerspannigen neerkomen, zegt de Heer.
5 Daarom herroep Ik het gebod dat gegeven is aan mijn dienstknechten Thomas B. Marsh en Ezra Thayre, en geef Ik mijn dienstknecht Thomas een nieuw gebod dat hij zich spoedig op reis zal begeven naar het land Missouri, en mijn dienstknecht Selah J. Griffin zal hem eveneens vergezellen.
6 Want zie, Ik herroep het gebod dat gegeven is aan mijn dienstknechten Selah J. Griffin en Newel Knight, ten gevolge van de halsstarrigheid van mijn volk dat zich in Thompson bevindt, en hun weerspannigheid.
7 Daarom, laat mijn dienstknecht Newel Knight bij hen blijven; en allen die willen gaan, die berouwvol zijn voor mijn aangezicht, mogen gaan en door hem worden geleid naar het land dat Ik aangewezen heb.
8 En voorts, voorwaar, Ik zeg u dat mijn dienstknecht Ezra Thayre zich van zijn hoogmoed en zelfzucht moet bekeren en gehoor geven aan het eerste gebod dat Ik hem gegeven heb aangaande de plaats waar hij woont.
9 En indien hij dat doet, zal hij, omdat het land niet verdeeld zal worden, nog steeds aangewezen zijn om naar het land Missouri te gaan;
10 maar anders zal hij het geld dat hij betaald heeft, terugontvangen en de plaats verlaten en van mijn kerk afgesneden worden, zegt de Here God der heerscharen;
11 en hoewel de hemel en de aarde voorbijgaan, zullen deze woorden niet voorbijgaan, maar vervuld worden.
12 En indien mijn dienstknecht Joseph Smith jr. het geld moet betalen, zie, dan zal Ik, de Heer, het hem terugbetalen in het land Missouri, opdat zij van wie hij zal krijgen, beloond zullen worden naar hetgeen zij doen;
13 want naar hetgeen zij doen, zullen zij ontvangen, ja, land als erfdeel.
14 Zie, aldus zegt de Heer tot mijn volk: U hebt vele dingen te doen en om u van te bekeren; want zie, uw zonden zijn tot Mij opgestegen en zijn niet vergeven, omdat u zich op uw eigen wegen verlaat.
15 En uw hart is niet tevreden. En u gehoorzaamt de waarheid niet, maar schept behagen in ongerechtigheid.
16 Wee u, rijken, die uw bezit niet aan de armen wilt geven, want uw rijkdommen zullen uw ziel verderven; en dit zal uw jammerklacht zijn op de dag van vergelding en van oordeel en van gramschap: Voorbij is de oogst, ten einde de zomer, en mijn ziel is niet gered!
17 Wee u, armen, wier hart niet gebroken is, wier geest niet verslagen is, en wier buik niet verzadigd is, en wier handen zich er niet van weerhouden zich aan andermans goederen te vergrijpen, wier ogen vol hebzucht zijn en die niet met uw eigen handen wilt arbeiden!
18 Maar gezegend zijn de armen die rein van hart zijn, wier hart gebroken is en wier geest verslagen is, want zij zullen het koninkrijk van God zien komen in macht en grote heerlijkheid tot hun bevrijding; want het vette van de aarde zal hun toebehoren.
19 Want zie, de Heer zal komen, en zijn vergelding zal bij Hem zijn, en Hij zal eenieder vergelden, en de armen zullen juichen;
20 en hun geslachten zullen de aarde van geslacht op geslacht beërven, voor eeuwig en altijd. En nu beëindig Ik mijn spreken tot u. Ja, amen.