2005
Onverwacht huwelijksadvies
Augustus 2005


Onverwacht huwelijksadvies

Fernando deed zachtjes het boek dicht en keek ons aan. Er liep langzaam een traan over zijn wang. Zijn vrouw, Maria, zat naast hem, maar leek ver weg. Ze keek met een mengeling van afschuw en walging toe. Uiteindelijk sprak Fernando, zonder de traan weg te vegen.

‘Ja, broeder, ik aanvaard de doop’, zei hij zachtjes, maar vol vertrouwen.

Zijn vrouw stond plotseling op. Haar stoel wankelde en viel vervolgens om. Haar gezicht was vertrokken van woede toen ze naar haar man wees.

‘Hoe kun je zo stom zijn? Hoe kun je Jezus verlaten voor de leringen van deze gringo’s en hun Noord-Amerikaanse profeet? Hoe kun je je van de Bijbel afkeren en deze valse Schriften aannemen? Je bent een stomkop, een slechte stomkop — moge God genade hebben voor je verdoemde ziel!’ Ze draaide zich om en liep de kamer uit.

Fernando slaakte een zucht. ‘Ze is een goede vrouw’, legde hij verontschuldigend uit. ‘Ze zal het wel gaan begrijpen — en misschien zelfs instemmen.’

Maanden later, na zijn doop, liep Fernando de kapel in en nam zijn gebruikelijke zitplaats op de achterste rij in. Hij zag er bezorgd uit. Ik keek vanaf het podium naar hem, tussen het uitvoeren van mijn taken als gemeentepresident door. Meer dan eens zag ik hem intens naar mij staren.

Na de bijeenkomst gingen de aanwezigen door de deur naar buiten om in het vochtige maar zonnige weer van de Venezolaanse Andes na te praten. Fernando vroeg of hij mij even kon spreken. Hij had weer ruzie gehad met zijn vrouw. Hij had geprobeerd uit te leggen welke vreugde hij had gevonden in zijn toenemende geloofsovertuiging, maar ze had geweigerd te luisteren. Ze had gedreigd hem te verlaten en hun dochter mee te nemen. Daarop was ook hij boos geworden. Woorden van verbittering leidden tot tranen, waarop beiden zich in een andere uithoek van de kleine woning terug hadden getrokken.

‘Wat doe ik nu?’ vroeg hij.

Ik zat in mijn stoel te beven in het besef welke verantwoordelijkheid er op mijn schouders werd gelegd. Ik was twintig jaar. Ik was nooit getrouwd geweest. Zelfs mijn pogingen om als tiener een relatie te onderhouden waren niet geslaagd — iets waar ik littekens aan over had gehouden, maar waar ik ook van had geleerd. Aan het huwelijk van mijn ouders was na achttien jaar een einde gekomen. Ik had geen ervaring met counseling. Wat kon ik deze man vertellen die probeerde zijn huwelijk en zijn gezin te redden zonder zijn geloof op te offeren?

Ik deed mijn mond open om wat algemene opmerkingen van troost en hoop te maken, maar een denkbeeld drong zich aan mij op en werd door mij geuit. Voor een keer was mijn gebroken Spaans duidelijk en niet gebroken.

‘Vriend,’ begon ik, ‘de volgende keer dat je met je vrouw over je doop praat, en je begint boos en gefrustreerd te raken, stop dan. Zeg eventjes niets meer. Neem je vrouw in je armen en houd haar stevig vast. Zeg haar dat je van haar houdt, dat je haar waardeert, en dat niets haar plaats in je leven kan innemen.’

Hij keek me uitdrukkingsloos aan. Misschien had hij een redevoering verwacht over een of ander groots beginsel waarmee hij zijn huwelijk kon redden. Hij wachtte af, in de verwachting dat ik door zou gaan, maar ik had verder niets te zeggen.

‘Goed, Presidente’, zei hij. Hij verliet mijn kantoor ernstig gestemd, zonder verder iets te zeggen.

Er ging een week voorbij en toen liep Fernando weer de kapel in. Maar zijn tred was lichter. Hij hield zijn hoofd omhoog, zijn ogen stonden helder, en hij glimlachte. Gedurende de bijeenkomst zat hij te draaien als een klein kind. Na de bijeenkomst kwam hij naar mijn kantoor.

‘Presidente, Presidente!’, riep hij voorzichtig opgewonden uit. ‘U zult niet geloven wat er is gebeurd. Ik heb gedaan wat u zei. We hadden het weer over mijn geloof en mijn doop. Ze bekritiseerde me weer en zei me dat ik was misleid. Ik wilde haar toeschreeuwen dat ze het mis had, maar ik dacht aan uw raad. Ik hield me in, haalde diep adem, keek haar aan en probeerde me alle jaren van liefde te herinneren die we samen hadden beleefd, en de liefde die ik nog steeds voel. Ze moet iets in mijn blik hebben gezien, want ze werd milder. Ik nam haar in mijn armen en hield haar vast. Ik fluisterde dat ik van haar hield, dat ik haar waardeerde, en dat niets haar plaats in mijn leven kon innemen. We huilden. Toen gingen we bij elkaar zitten en spraken urenlang over alles wat we hebben meegemaakt — de fijne en de nare dingen — en toen hield ik haar weer vast. Voor de eerste keer in vele weken voelden we liefde. Dankuwel, presidente.’

De maand daarop was mijn zending ten einde en ondernam ik de lange reis terug naar de Verenigde Staten. Ik was blij om weer naar huis te gaan, maar verdrietig dat ik wegging. Fernando en ik schreven elkaar, en hij vertelde mij over zijn hoop en zijn teleurstellingen. Zijn vrouw was zijn geloof niet gaan delen, maar ze was wel toleranter en minder vijandig geworden. Hij zei dat het een begin was, en hij sprak vol liefde over haar. Na verloop van tijd raakten we het contact kwijt. Er zijn inmiddels vele jaren voorbijgegaan. Maar de les van Fernando inspireert mij nog steeds. Liefde — en niet denkbeelden, leringen of rituelen — heeft de macht om harten te verzachten.

Bart Benson is lid van de wijk Grace 2 in de ring Grace (Idaho).