2006
Onze opkomende generatie
Mei 2006


Onze opkomende generatie

Onze opkomende generatie verdient onze uiterste inzet om hen te steunen en te sterken in hun reis op weg naar volwassenheid.

Goedenavond, geliefde broeders van de priesterschap. We zijn vanavond over de hele wereld bijeengekomen op kortere afstand van de tempels van de Heer dan ooit tevoren in de geschiedenis van de mensheid. Door de liefde van onze Heiland, die zijn profeten leidt, zijn er nu 122 tempels toegankelijk voor het verbondsvolk van de Heer om hun tempelzegens te ontvangen en essentiële verordeningen te verrichten voor hun overleden voorouders. En er zijn er nog meer aangekondigd! Wij danken u, president Hinckley, voor uw geïnspireerde leiderschap in deze enorme onderneming.

In het Boek van Mormon kwamen de leden van de kerk ook eens bij een tempel bijeen om naar hun profeet en leider te luisteren. Koning Benjamin riep op hoge leeftijd vaders op om samen met hun gezin bijeen te komen zodat hij hen raad en aansporingen kon geven. In Mosiah lezen we:

‘En het geschiedde, toen zij bij de tempel kwamen, dat zij hun tenten rondom opsloegen, iedere man volgens zijn gezin (…).

‘(…) iedere man met de ingang van zijn tent naar de tempel toe gekeerd, zodat zij in hun tent konden blijven en de woorden horen die koning Benjamin tot hen zou spreken (…)’ (Mosiah 2:5–6).

Er schuilt een prachtige vergelijking in die verzen. Broeders, hebben wij de deur van ons huis, figuurlijk gesproken, gericht op de tempel waar wij zo van houden? Gaan we er zo vaak heen dat onze kinderen door ons voorbeeld inzien hoe belangrijk en bijzonder de tempel is?

Zoals in Mosiah staat, ontvingen die gezinnen het woord van de Heer door hun profeet met enthousiasme en toewijding. De mensen waren zo geroerd door de leringen van koning Benjamin dat zij een nieuw verbond aangingen om de Heer Jezus Christus te volgen.

Maar dit verhaal heeft een droevig slot. Later in Mosiah vernemen we meer over hen die nog kleine kinderen waren in die tenten ten tijde van de toespraak van koning Benjamin:

‘Nu geschiedde het dat er velen waren van het opkomend geslacht die de woorden van koning Benjamin niet konden begrijpen, omdat zij kleine kinderen waren toen hij tot zijn volk had gesproken; en zij geloofden de overlevering van hun vaderen niet’ (Mosiah 26:1).

Wat gebeurde er met die opkomende generatie, broeders? Waarom accepteerden de kinderen de rechtschapen tradities van hun vaderen niet? Belangrijker nog: hier zijn wij, eeuwen later, in een tijd met veel tempels en voortdurende profetische leiding, en hoe staat het met onze opkomende generatie? Hebben wij reden tot bezorgdheid? Zeker wel!

De jongemannen die hier en over de hele wereld zijn, en de jongevrouwen van hun leeftijd, zijn uiterst bijzonder. President Hinckley heeft over hen gezegd:

‘Ik heb al vaak gezegd dat ik geloof dat wij de beste generatie jonge mensen ooit hebben in de kerk. (…) Zij proberen het goede te doen. Zij zijn intelligent en begaafd, rein en fris, aantrekkelijk en slim. (…) Zij weten waar het evangelie om draait en proberen het na te leven, opziend naar de Heer voor zijn leiding en hulp’ (‘Uw grootste opgave: moeder’, Liahona, januari 2001, p. 113).

Ieder onder ons die bij deze jongeren betrokken is, weet hoe waar die woorden van president Hinckley zijn.

Maar ouderling Henry B. Eyring van het Quorum der Twaalf Apostelen geeft ons een somber vooruitzicht voor de jongeren:

‘Velen van hen zijn in geestelijk opzicht en in hun geloof opmerkelijk volwassen. Maar zelfs de besten onder hen worden zwaar beproefd. En die beproevingen worden erger.’ (‘We Must Raise Our Sights’, Ensign, september 2004, p. 14.)

Die waarschuwing dat de ‘beproevingen erger worden’ valt mij op. Onze opkomende generatie verdient onze uiterste inzet om hen te steunen en te sterken in hun reis op weg naar de volwassenheid.

In deze gevaarlijke tijden, waarin onze jongeren met meer tegenspoed geconfronteerd worden, kunnen we van anderen leren. Net als in de strijdkrachten, maar vooral in de marine en koopvaardij over de hele wereld, begrijpen alle zeelieden één zin die een oproep is om onmiddellijk te hulp te schieten, ongeacht wat ze aan het doen zijn en waar ze zich op het schip bevinden. Die oproep is ‘Alle hens aan dek’. Veel zeeslagen zijn gewonnen of verloren, al naargelang de reactie op die oproep.

Wij, als leiders van de kerk, leiders van jongeren, bezorgde vaders en grootvaders, moeten allen gehoor geven aan de oproep ‘Alle hens aan dek’ om onze jongeren en jongvolwassenen te helpen. Wij moeten allen zoeken naar gelegenheden om de jongeren tot zegen te zijn, of wij momenteel nu wel of niet nauw bij hen betrokken zijn. Wij moeten vaders en moeders blijven onderrichten en sterken in hun door God uiteengezette rol voor hun kinderen thuis. We moeten ons voortdurend afvragen of die sportwedstrijd, die extra activiteit of bezigheid buitenshuis belangrijker is dan het gezin thuis bijeen te hebben.

Nú is de tijd, broeders, om in al wat wij doen, waar wij ook heengaan, welke jongere we uit de kerk ook tegenkomen, ons meer bewust te zijn hoezeer zij gesterkt, gevoed en positief beïnvloed moeten worden.

In ons eigen gezin hadden we zo’n ervaring met geweldige, waakzame priesterschapsleiders. Toen ik enkele jaren geleden voor het eerst tot de Zeventig was geroepen, kregen we opdracht om naar Solihull (Engeland) te verhuizen zodat ik daar in het gebiedspresidium werkzaam kon zijn. Mijn vrouw en ik namen onze twee jongste kinderen mee. Onze dochter was jongvolwassene en onze zoon van zeventien hield erg van American football en was daar erg goed in. We maakten ons erg zorgen om hen. Geen vrienden, geen verdere familieleden en geen American football! Ik vroeg me af: ‘Zou deze boeiende nieuwe ervaring een ernstige beproeving blijken te zijn voor ons gezin?’

Ik kreeg het antwoord al snel nadat ik aan mijn nieuwe taak was begonnen. Ik was gevraagd om de zendelingen in het opleidingscentrum voor zendelingen in Preston (Engeland) toe te spreken. Ik belde president White van het centrum en was blij verrast toen bleek dat hij op de hoogte was van mijn gezinssituatie. Hij stelde voor om onze kinderen mee te nemen naar Preston. Toen we er eenmaal waren, nodigde hij zelfs onze dochter en zoon uit om de zendelingen toe te spreken! Wat opwindend voor ze om het gevoel te krijgen dat ze erbij hoorden en hun getuigenis te geven van het werk van de Heer!

Toen we klaar waren en afscheid hadden genomen van die zendelingen, brachten we een bezoek aan de prachtige Prestontempel, die vlakbij het opleidingscentrum staat. Toen we naar binnen gingen, zagen we president en zuster Swanney, de tempelpresident en -mater. Zij heetten ons welkom in hun tempel met de woorden: ‘Ouderling Rasband, zou u met uw gezin dopen voor de doden willen doen?’ Wat een prachtig idee! We keken elkaar aan en namen de uitnodiging dankbaar aan. Toen mijn zoon en ik na de verordeningen nog met de tranen in de ogen in de vont stonden, legde hij zijn hand op mijn schouder en vroeg: ‘Pa, waarom hebben we dit nooit eerder gedaan?’

Ik dacht aan alle footballwedstrijden en films die we samen hadden bekeken, alle fijne tijden die we samen hadden doorgebracht — en het waren beslist fijne herinneringen en tradities die zo belangrijk zijn.

Maar ik besefte dat we die dag in Preston een kans hadden gekregen om zinvollere, geestelijke ervaringen met onze kinderen te hebben. Dankzij die zorgzame, attente priesterschapsleiders wist ik toen dat ons gezin een prima tijd zou hebben in Europa. Ik ben zo dankbaar voor de vele leidinggevenden in priesterschap en jongevrouwen die altijd zo attent en liefdevol zijn geweest voor onze en uw kinderen.

In een andere periode in het Boek van Mormon bevond Nephi zich in een situatie waarin enkele van zijn familieleden worstelden met gehoorzaamheid, harmonie en getrouwheid. Hij begreep beslist hoe noodzakelijk het is om toegewijde aandacht te geven aan de kinderen van de opkomende generatie. Op hoge leeftijd zei hij:

‘Wij spreken over Christus, wij verheugen ons in Christus, wij prediken Christus, wij profeteren over Christus, en wij schrijven volgens onze profetieën, opdat onze kinderen zullen weten op welke Bron zij mogen vertrouwen voor vergeving van hun zonden’ (2 Nephi 25:26).

Ik bid dat ieder van ons, als drager van Gods priesterschap, alles zal doen wat in zijn vermogen ligt om onze jongeren te leren op welke Bron zij moeten vertrouwen voor vergeving van hun zonden, namelijk de Heer Jezus Christus. Mogen wij allen ons best doen als ‘Alle hens aan dek’ wordt geroepen voor onze opkomende generatie — ze zijn beslist onze uiterste inzet waard.

Ik getuig dat dit de ware kerk van de Heer is en dat zij door Hem wordt geleid door middel van onze geliefde profeet, Gordon B. Hinckley, die ik liefheb en steun. In de naam van Jezus Christus. Amen.