2007
Leden vieren 200ste geboortedag van Oliver Cowdery
Februari 2007


Leden vieren 200ste geboortedag van Oliver Cowdery

Tweehonderd jaar geleden op 3 oktober 1806 is Oliver Cowdery, een van de drie getuigen van het Boek van Mormon, in Wells (Vermont) geboren. Plaatselijke kerkleden en inwoners van de stad kwamen op 23 september in een Methodistenkerk bijeen om te luisteren naar een hoogleraar kerkgeschiedenis aan de BYU en naar de president van de ring Montpelier (Vermont).

De viering zou plaatshebben op het stadsplein, maar door de regen was het nodig om in de kerk bijeen te komen, waar de eerwaarde David Adams, de pastoor van de kerk, en Ron Bremmer, voorzitter van het selectiebestuur (vergelijkbaar met een burgemeester), aanwezig waren.

‘In Vermont leerde Oliver lezen, schrijven en rekenen. Toen hij wegging, leerde hij iets over herstelling, openbaring en verzoening’, zei Fred E. Woods, hoogleraar kerkgeschiedenis.

In hun getuigenis vooraan in het Boek van Mormon verklaren Oliver Cowdery, David Whitmer en Martin Harris dat een engel hun in een goddelijk visioen de platen van het Boek van Mormon heeft laten zien. Oliver was de ‘tweede ouderling’ van de herstelde kerk (zie LV 20:3) en een van de zes eerste leden van de kerk, aldus broeder Woods.

‘Oliver was de schrijver van Joseph Smith bij het [vertalen] van het Boek van Mormon, wat nu een van de invloedrijkste boeken in Amerika is’, zei hij verder. ‘Vandaag eren wij een persoon die niet alleen de mormoonse geschiedenis en theologie heeft beïnvloed maar ook de Amerikaanse geschiedenis en godsdienst.’

Broeder Woods noemde enkele gebeurtenissen uit het leven van Oliver: dat hij van 1828 tot 1829 als leraar in Manchester (New York) bij de familie Smith inwoonde; dat hij daarna de profeet ontmoette en dat hij erbij was toen het Aäronisch en Melchizedeks priesterschap door goddelijke boodschappers werden hersteld; en over zijn bijdrage aan de vertaling en publicatie van het Boek van Mormon.

Broeder Woods citeerde LV 6 en zei dat Oliver de raad kreeg om ‘niet naar rijkdom’ te zoeken (v. 7), dat hij ‘het middel [zou] zijn om (…) veel goeds te doen’ (v. 8), en dat zijn ontvankelijke geest tot openbaring heeft geleid (zie vv. 14–17, 21–24).

‘Oliver had moeite met de zonde van hoogmoed, waar wij allemaal weleens last van hebben’, aldus broeder Woods. ‘Hij werd in april 1838 om verscheidene redenen geëxcommuniceerd, waaronder het niet steunen van de leiders van de kerk.’

Broeder Woods citeerde ouderling G. Homer Durham (1911–1985) van de Zeventig: ‘Door wellicht valse beschuldigingen, vermengd met misverstanden over de verkoop van land, weigerde hij uiteindelijk om voor een raad van de kerk te verschijnen.’ Broeder Woods zei: ‘Zij die de beschuldigingen hadden geuit, zijn allemaal hun lidmaatschap kwijtgeraakt en zijn later vijanden van de kerk geworden.’

In het daaropvolgende decennium was Oliver als jurist werkzaam, voornamelijk in Tiffin (Ohio), maar hij heeft nooit zijn geschreven getuigenis van het Boek van Mormon verloochend, zelfs niet toen hij een keer in de rechtszaal door een andere jurist daarmee geconfronteerd werd, zei broeder Woods.

‘Tijdens een periode van zes jaar (1842 tot 1848) schreef Phineas Young, de broer van Brigham Young en de zwager van Cowdery (Phineas was met Olivers halfzus Lucy getrouwd), voortdurend brieven naar Oliver en bezocht hij hem’, zei broeder Woods. ‘Tegelijkertijd maakten de leiders van de kerk zich zorgen over Oliver. Willard Richards bijvoorbeeld, die het dagboek van de profeet Joseph Smith bijhield, kreeg in het voorjaar van 1843 de opdracht van Joseph Smith om “Oliver Cowdery te schrijven en hem te vragen of hij niet lang genoeg schillen had gegeten, en of het geen tijd was om terug te keren.” Het Quorum der Twaalf stuurde een brief naar Oliver met de uitnodiging om terug in de kudde te komen, met daarin onder andere de woorden: “Uw broeders zullen u met open armen ontvangen. (…) Uw verblijfplaats behoort Zion te zijn.”’

Oliver reageerde beleefd maar was er nog niet aan toe om zijn lidmaatschap in de kerk terug op te nemen omdat hij vond dat de omstandigheden rond zijn excommunicatie nog niet in het juiste licht bekeken waren, aldus broeder Woods.

In oktober 1848 bezocht Phineas Young het gezin Cowdery in hun huis in Elkhorn (Wisconsin). Hij begeleidde Oliver, zijn vrouw en hun enig nog levende kind van de zes, naar Kanesville (Iowa) om de plaatselijke conferentie van de kerk bij te wonen. Daar sprak Oliver de tweeduizend aanwezigen toe en verzocht hij in de kerk te mogen terugkeren. In de weken daarna sloot hij weer aan bij de kerk; hij werd op 12 november 1848 herdoopt.

Omdat hij het verlangen had om zich bij de heiligen in de Salt Lake Valley te voegen en een boomgaard te beginnen, ging hij met zijn vrouw naar haar familie, de Whitmers in Richmond (Missouri). Door zijn slechte gezondheid kon hij niet aan de tocht naar het westen beginnen, en hij overleed op 3 maart 1850. Broeder Woods citeerde ook David Whitmer, de zwager van Oliver: ‘Oliver is als een gelukkig mens gestorven. Nadat hij afscheid van zijn familieleden had genomen en zijn vrouw en dochter had gekust, zei hij: “Nu ga ik voor de laatste keer liggen. Ik ga naar mijn Heiland.” En toen overleed hij onmiddellijk met een glimlach op zijn gezicht.’

Ontleend aan Church News, 30 september 2006. Historische gegevens over het leven van Oliver Cowdery uit Fred E. Woods, ‘What Greater Witness Can You Have Than from God?’, een toespraak die hij op 23 september 2006 in Wells (Vermont) heeft gehouden, ter gelegenheid van de tweehonderdste geboortedag van Oliver Cowdery.