Boodschap van het Eerste Presidium
Ga tot Hem in gebed en geloof
Vertrouw op de Here met uw ganse hart en steun op uw eigen inzicht niet. Ken Hem in al uw wegen, dan zal hij uw paden recht maken.’1 Aldus sprak de wijze Salomo, de zoon van David, de koning van Israël.
Jakob, een broer van Nephi, heeft gezegd: ‘Vertrouwt op God met een onwrikbaar gemoed en bidt tot Hem met buitengewoon groot geloof.’2
In deze bedeling heeft de Heer in een openbaring tegen de profeet Joseph Smith gezegd: ‘Vertrouw op Mij bij iedere gedachte; twijfel niet, vrees niet.’3
Deze door God geïnspireerde raad is voor ons in deze tijd als kristalhelder water voor uitgedroogde grond.
Wij leven in roerige tijden. De wachtkamers van de artsen zitten vol met mensen die behalve lichamelijke klachten ook emotionele problemen hebben. De scheidingsrechtbanken zijn overbelast, omdat mensen hun problemen niet weten op te lossen. Medewerkers personeelszaken in overheid en bedrijfsleven maken overuren om werknemers met problemen bij te staan.
Een personeelschef die veel onbeduidende klachten kreeg af te handelen, zette aan het eind van een buitengewoon drukke dag schertsend een bordje op zijn bureau, bestemd voor mensen met problemen. ‘Hebt u erover gebeden?’ stond erop. Wat hij zich wellicht niet heeft gerealiseerd is dat dit eenvoudige advies meer problemen zou oplossen, meer lijden zou verlichten, meer overtredingen zou voorkomen en meer gemoedsrust en tevredenheid in een mensenziel teweeg zou brengen dan enige andere methode.
Een vooraanstaand Amerikaans rechter werd gevraagd wat wij, als wereldburgers, kunnen doen om de misdaad en de overtreding van de wet terug te dringen, en vrede en tevredenheid in ons leven en ons land tot stand te brengen. Hij antwoordde bedachtzaam: ‘Ik stel voor dat we het ouderwetse gebruik van het gezinsgebed weer in ere herstellen.’
Kracht in gebed
Laten we dankbaar zijn dat gezinsgebed voor ons als kerk geen achterhaald gebruik is. Er is niets mooiers in de hele wereld dan een gezin dat samen bidt. Er schuilt waarheid in het vaak geciteerde: ‘Het gezin dat samen bidt, zal samen blijven.’
De Heer heeft ons met deze woorden geboden gezinsgebed te houden: ‘Bidt in uw gezin tot de Vader, altijd in mijn naam, zodat uw vrouw en uw kinderen gezegend worden.’4
Kijkt u samen met mij naar een typisch gezin van heiligen der laatste dagen dat tot God bidt? Vader, moeder en kinderen knielen, buigen hun hoofd en sluiten hun ogen. Een fijne geest van liefde, eendracht en vrede vervult het huis. Als die vader zijn zoontje tot God hoort bidden dat zijn papa het goede mag doen en gehoorzaam mag zijn aan Gods geboden, denkt u dan niet dat die vader er alles aan zal doen om het gebed van zijn zoontje in ere te houden? Als een tiener haar lieve moeder hoort smeken dat haar dochter geïnspireerd mag zijn bij de keuze van haar vrienden en vriendinnen, en dat ze zich zal voorbereiden op een tempelhuwelijk, denkt u dan niet dat zo’n dochter de nederige smeekbeden van haar moeder, die ze zo liefheeft, eer zal bewijzen? Als vader, moeder en ieder kind ernstig bidden dat de zoons in het gezin de kerkelijke normen mogen naleven, zodat ze op een dag de oproep waardig mogen zijn om als gezant van de Heer in het zendingsveld van de kerk werkzaam te zijn, zal het dan niet tot ons door gaan dringen dat die zoons tot jongemannen opgroeien met een diep verlangen om op zending te gaan?
Ik weet zeker dat gezinsgebed ten grondslag lag aan een brief die jaren geleden geschreven werd door een jonge heilige der laatste dagen, een meisje op een middelbare school in Colorado (VS). De scholieren was gevraagd een brief te schrijven aan een groot man van hun keuze. Velen schreven een brief aan bekende sportlui, een astronaut, de president van de Verenigde Staten, en aan andere beroemdheden. Deze jongedame richtte haar brief echter aan haar vader, en zij schreef daarin: ‘Ik heb besloten deze brief aan u te richten, papa, omdat u de grootste man bent die ik ooit heb gekend. Het overweldigende verlangen in mij is zo te leven dat het mij wordt toegestaan om met u en mama en de anderen in het gezin in het celestiale koninkrijk te wonen.’ De vader heeft nooit een mooiere brief ontvangen.
Laten wij onze gezinsgebeden en eigen gebeden in geloof en vertrouwen tot God opzenden. Laten wij gehoor geven aan de raad van Paulus aan de Hebreeën: ‘Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.’5 Voor iemand die de raad om altijd te bidden naast zich neer heeft gelegd, is er geen beter moment om ermee te beginnen dan nu. William Cowper heeft verklaard: ‘De duivel beeft als hij de zwakste heilige op zijn knieën ziet liggen.’6 Wie menen dat bidden een teken van zwakte is, doen er goed aan te bedenken dat de mens op z’n grootst is als hij geknield is.
We weten niet wat geloof is als we het nooit hebben gehad en we kunnen het niet krijgen zolang we het verloochenen. Niemand kan tegelijk geloven en twijfelen, want het ene zal het andere verjagen.
Zijn uitnodiging aannemen
Als we verlangen alle twijfel uit te sluiten en te vervangen door blijvend geloof, hoeven we slechts de uitnodiging aan te nemen die u en mij in de zendbrief van Jakobus is gegeven:
‘Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden.
Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt.’7
Die belofte bracht de jonge Joseph Smith ertoe tot God te bidden. Hij vertelde ons in zijn eigen woorden:
‘Uiteindelijk kwam ik tot de slotsom dat ik (…) de aanwijzing van Jakobus moest opvolgen, dat wil zeggen, God erom bidden. Ik kwam ten slotte tot het besluit om inderdaad ‘God erom te bidden’, redenerend dat als Hij wijsheid gaf aan hen die in wijsheid tekortschoten en mildelijk zou geven en niet zou verwijten, ik het kon proberen.
‘Aldus, in overeenstemming hiermee, namelijk mijn besluit om het aan God te vragen, trok ik mij terug in het bos om de poging te wagen. (…) Het was de eerste maal van mijn leven dat ik een dergelijke poging deed, want ondanks mijn bezorgdheid had ik nog nooit eerder een poging gedaan om hardop te bidden.’8
Welnu, als we aarzelen om God onze eeuwige Vader aan te roepen, omdat we simpelweg nog nooit een poging hebben gewaagd om te bidden, kunnen we beslist moed putten uit het voorbeeld van de profeet Joseph. Laten we er, net als de profeet, wel aan denken dat ons gebed in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, moet worden opgezonden.
Door zijn geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, zag de broeder van Jared hoe de vinger van God de stenen aanraakte in antwoord op zijn gebed.9
Door zijn geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, bouwde Noach een ark in gehoorzaamheid aan het gebod van God.10
Door zijn geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, was Abraham bereid zijn geliefde Isaak als offer op te dragen.11
Door zijn geloof, in geen enkel opzicht twijfelde, leidde Mozes de kinderen Israëls uit Egypte en door de Rode Zee.12
Door hun geloof, in geen opzicht twijfelende, lieten Jozua en zijn volgelingen de muren van Jericho ineenstorten.13
Door zijn geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, zag Joseph God, onze eeuwige Vader, en Jezus Christus, zijn Zoon.14
Skeptici zeggen misschien dat die indrukwekkende geloofswonderen lang geleden hebben plaatsgevonden, dat de tijden zijn veranderd.
Zijn de tijden echt veranderd? Houden we niet ook nu van onze kinderen en willen we niet dat ze een rechtschapen leven leiden? Hebben we niet ook nu Gods beschermende hand over ons nodig? Zijn wij niet ook nu onder zijn genade en staan we niet ook nu bij Hem in de schuld, omdat Hij zijn leven voor ons heeft neergelegd?
De tijden zijn niet echt veranderd. Gebed blijft kracht schenken — geestelijke kracht. Gebed blijft vrede schenken — geestelijke vrede.
Daadkrachtig geloof
Waar wij ook zijn, onze hemelse Vader kan een gelovig gebed horen en verhoren. Dat geldt in het bijzonder in de zendingsvelden over de hele wereld. Terwijl ik president was van de Canadese Zending, waarvoor ik was geroepen door president David O. McKay (1873–1970), werkten mijn vrouw en ik met de beste jonge mannen en jonge vrouwen van de wereld. Deze jonge zendelingen leidden een voorbeeldig leven van geloof en gebed.
Op een dag zat er een nieuwe zendeling voor mij. Hij was intelligent, sterk, blij en dankbaar dat hij een zendeling was. Hij liep over van enthousiasme en wilde maar al te graag aan het werk. In ons gesprek zei ik: ‘Elder, ik stel mij zo voor dat je ouders volledig achter je zending staan.’ Hij boog zijn hoofd en antwoordde: ‘Nou, niet echt. Weet u, president, mijn vader is geen lid van de kerk. Hij gelooft niet wat wij geloven en ziet het belang van mijn zending niet in.’
Zonder aarzeling en ingegeven door een hogere macht zei ik tegen hem: ‘Als jij God eerlijk en oprecht dient en zijn boodschap verbreidt, zal je vader voordat je klaar bent met je zending lid van de kerk worden.’ Hij greep mijn hand stevig vast, kreeg tranen in zijn ogen, die over zijn wangen rolden, en zei: ‘Mijn vader lid van de kerk te zien worden, zou de mooiste zegen van mijn leven zijn.’
Deze jonge man ging niet doelloos zitten hopen en wachten op de vervulling van de belofte. In plaats daarvan volgde hij het aloude wijze advies op: ‘Bid alsof alles van God afhangt. Werk alsof alles van u afhangt.’ Dat was het zendingsdevies van deze jonge man.
Op elke zendingsconferentie ging ik voor de bijeenkomsten even naar hem toe en vroeg dan: ‘En hoe staat het met je vader?’
Zijn antwoord was steevast: ‘Geen vorderingen, president, maar ik weet dat de Heer zich aan de belofte houdt die Hij mij via u heeft gedaan.’ De dagen werden weken en de weken werden maanden, en ten slotte, slechts twee weken voordat wijzelf uit het zendingsveld naar huis terugkeerden, ontving ik een brief van de vader van deze zendeling. Die vader schreef:
‘Geachte broeder Monson,
‘Ik wil u bedanken dat u zo goed voor mijn zoon hebt gezorgd, die onlangs een zending in Canada heeft vervuld. Hij is een inspiratie voor ons geweest.
‘Toen mijn zoon aan zijn zending begon, is hem beloofd dat ik vóór zijn terugkeer lid van de kerk zou worden. Deze mij onbekende belofte is hem, geloof ik, door u gedaan.
‘Ik deel u met groot genoegen mede dat ik mij een week voordat hij zijn zending afrondde heb laten dopen in de kerk. Momenteel ben ik sportdeskundige in de OOV, ook geef ik les.
‘Mijn zoon studeert nu aan de BYU. Zijn jongere broer heeft zich ook onlangs in de kerk laten dopen en bevestigen.
‘Ik wil u nogmaals danken voor alle zorg en liefde die mijn zoon de afgelopen twee jaar heeft ontvangen van zijn broeders in het zendingsveld.
‘Met vriendelijke groeten, een dankbare vader.’
Het nederige gelovige gebed was ook deze keer verhoord.
Er loopt een rode draad door alle geloofswonderen vanaf het begin van de wereld tot in deze tijd. Abraham, Noach, de broeder van Jared, de profeet Joseph Smith, en vele anderen wilden gehoorzaam zijn aan de wil van God. Zij hadden oren die hoorden, ogen die zagen en harten die wisten en voelden.
Zij twijfelden niet. Zij hadden vertrouwen.
Door persoonlijk gebed, door gezinsgebed, door in geloof op God te vertrouwen, in geen enkel opzicht twijfelende, kunnen we, tot onze redding, zijn grote macht afroepen. Zijn oproep aan ons is altijd geweest: ‘Komt tot Mij’.15