2011
Op zoek naar het goede
maart 2011


Boodschap van het Eerste Presidium

Op zoek naar het goede

President Dieter F. Uchtdorf

Op zoek naar een nieuwe woning sprak een jong stel dat lid was van de kerk met eventuele buren over de buurt en de scholen in de omgeving.

Een van de vrouwen die ze spraken, zei over de school waar haar kinderen op zaten: ‘Het is daar geweldig! Het hoofd van de school is een fantastische en fijne man; de leerkrachten zijn goed opgeleid, aardig en vriendelijk. Ik ben zo blij dat onze kinderen naar deze uitstekende school gaan. Je kinderen zullen het hier echt naar de zin hebben!’

Een andere vrouw zei het volgende over de school van haar kinderen: ‘Het is daar verschrikkelijk. Het hoofd van de school denkt alleen maar aan zichzelf, de leerkrachten zijn onkundig, onbeleefd en onvriendelijk. Als ik het geld had om naar een andere buurt te verhuizen, dan deed ik dat meteen!’

Het interessante was dat beide vrouwen het over hetzelfde hoofd, dezelfde leerkrachten en dezelfde school hadden.

Is het u nooit opgevallen dat mensen doorgaans vinden wat ze zoeken? Als je maar goed genoeg kijkt, kun je in nagenoeg alles en iedereen wel iets goeds en iets slechts vinden. Mensen hebben dat vanaf het begin ook met De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen gedaan. Wie naar het goede zoekt, treft een vriendelijk en liefdevol volk aan — een volk dat de Heer liefheeft, Hem wil dienen en zijn naaste tot zegen wil zijn. Maar wie naar het slechte zoekt, zal zeker iets vinden dat minder ideaal is.

Helaas gebeurt dat binnen de kerk soms ook. Wie redenen zoeken om kritiek te leveren, zijn daarin vaak mateloos creatief, vindingrijk en onstuitbaar. Ze lijken niet in staat hun grieven los te laten. Zij roddelen en zoeken fouten bij anderen. Ze grijpen elke mogelijkheid aan om de vinger op de zere plek te leggen en anderen te kleineren en omlaag te halen. De Heer is daar niet blij mee, ‘want waar naijver en zelfzucht heerst, daar is wanorde en allerlei kwade praktijk’ (Jakobus 3:16).

President George Q. Cannon (1827–1901) had president Brigham Young (1801–1977) goed gekend en vele jaren nauw met hem samengewerkt, als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen en als zijn raadgever in het Eerste Presidium. Na de dood van president Young schreef president Cannon in zijn dagboek: ‘Ik heb het gedrag, de raad of de leringen van [Brigham Young] nooit in mijn hart bekritiseerd of aangevochten, laat staan in mijn woorden of daden. Daar ben ik nu blij om. Ik had de voortdurende gedachte: als ik broeder Brigham bekritiseer, aanvecht of veroordeel, hoe ver zal ik dan gaan; en als ik daaraan begin, waar eindig ik dan? Ik zou niet voor mijzelf instaan als ik die weg zou kiezen. Ik wist dat afvalligheid vaak het gevolg was van toegeven aan de geest van kritiek en vitterij. Anderen die meer kracht, wijsheid en ervaring hebben dan ik, kunnen wellicht veel doen wat ik niet aandurf, en de kwalijke gevolgen daarvan ontlopen.’1

Als lid van de kerk moeten we het dringende advies van president Cannon zorgvuldig in overweging nemen. De volgelingen van Christus worden door het woord van God aangemoedigd om ‘rein, (…) vreedzaam, vriendelijk, gezeggelijk, vol van ontferming en goede vruchten, onpartijdig en ongeveinsd’ te zijn. Want ‘gerechtigheid is een vrucht, die in vrede wordt gezaaid voor hen, die vrede stichten’ (Jakobus 3:17, 18).

We hebben een keuze. We kunnen naar het slechte in anderen zoeken. Of we kunnen vrede stichten en anderen het begrip, de billijkheid en de vergiffenis schenken die we zelf zo graag willen ontvangen. Het is onze keuze — want wat we zoeken, zullen we zeker vinden.

Noot

  1. George Q. Cannon, Journal, 17 januari 1878.

Sommige mensen beschouwen dit glas als halfvol. Anderen zien het als halfleeg. Hoe u het ziet, bepaalt u zelf.

Foto Matthew Reier

Illustratie Adam Koford