De kunst om te genezen
De Heiland kan verwonde harten, misvattingen en haat genezen als we ons op zijn woord en zijn verzoening richten.
In augustus 1978 kreeg ik opdracht om een ringconferentie in Seoul (Zuid-Korea) bij te wonen. Toen ik me na de priesterschapsleidersvergadering op de gang bevond, fluisterde een zuster van een jaar of zestig me in het Japans in het oor: ‘Ik heb een hekel aan Japanners.’
Ik was geschokt en verrast. Ik draaide me om en antwoordde haar in het Japans: ‘Wat jammer dat u daar zo over denkt.’ Ik vroeg me af wat ze in haar leven had meegemaakt waardoor ze die gevoelens had. Wat had mijn volk haar volk aangedaan?
In mijn toespraak die avond op de ringconferentie sprak ik over de verzoening en het grote offer van de Heiland. Ik haalde voor de leden van de ring het verhaal van Nephi aan, die door de Geest van de Heer naar een hoge berg was weggevoerd. Daar zag hij de boom des levens, die zijn vader, Lehi, had gezien, en daar zag hij het kindje Jezus (zie 1 Nephi 11:1–20). Toen vroeg een engel hem of hij de betekenis kende van de boom die zijn vader in een visioen had gezien.
Nephi antwoordde: ‘Ja, het is de liefde Gods, die zich alom uitstort in het hart der mensenkinderen; daarom is zij boven alles het begerenswaardigst.’ Daaraan voegde de engel toe: ‘Ja, en het vreugdevolst voor de ziel’ (1 Nephi 11:22–23).
Met de liefde van God kunnen we alle vooroordelen en misvattingen uit de weg ruimen. We zijn werkelijk Gods kinderen en kunnen onze ziel desgewenst met zijn liefde vullen.
Heiland, leer mij U te dienen
op het pad dat U ons wees;
tijd te nemen voor een ander,
hulp te bieden zonder vrees.1
Waarom zal ’k een oordeel vellen?
Zonder vooropgezet plan begon ik over mijn band met het Koreaanse volk te vertellen. Ik vertelde de aanwezigen dat ik met negen Koreaanse neefjes en nichtjes was opgegroeid. Zij kwamen bij ons over de vloer en wij gingen vaak naar hun toe. Ik had Koreaans eten gegeten en Koreaanse liedjes gezongen. Mijn tante was met een geweldige Koreaanse man getrouwd. Hun kinderen groeiden op in Japan, in dezelfde plaats waar ik woonde.
Halverwege mijn toespraak vroeg ik iemand om mij en president Ho Nam Rhee, de eerste ringpresident in Zuid-Korea, op de piano te begeleiden terwijl wij een bekend Koreaans liedje zongen. Daarna vroeg ik president Rhee om samen met mij het Koreaanse volkslied te zingen, hoewel ik dat sinds mijn jeugd niet meer had gezongen. Ik had het lang geleden van mijn Koreaanse oom geleerd, maar de woorden schoten me weer te binnen. Toen vroeg ik de aanwezigen om ook mee te zingen. Iedereen stond op en zong het prachtige volkslied van hun vaderland. De tranen vloeiden rijkelijk en ik had moeite om te zingen. Er heerste een fijne, bijzondere geest.
Ik zei tegen de leden van de ring dat ik net zo van hen hield als van mijn Koreaanse neven en nichten — omdat we allemaal kinderen van God zijn, omdat we allemaal broeders en zusters in het evangelie zijn, en vanwege de liefde Gods (zie 1 Nephi 11:22, 25). We voelden die eeuwige liefde allemaal, en vrijwel iedereen in de zaal was tot tranen toe bewogen. Ik zei tegen hen: ‘Ik houd van u als mijn broeders en zusters in het evangelie.’
Na afloop van de avondbijeenkomst stonden de leden van de ring in een lange rij om me te begroeten. De laatste persoon in de rij was de zestigjarige Koreaanse zuster. Met tranen in de ogen bood ze haar verontschuldigingen aan. De Geest van de Heer was sterk aanwezig. We werden allemaal door de genezende vleugels van de Heiland gedragen, en de geest van vrede sprak tot de aanwezigen. Ik voelde me één met hen.
Waarom zal ’k een oordeel vellen
als ik zelf niet feilloos ben?
In een hart kan droefheid leven
waar ’k de reden niet van ken.
Uw boodschap heeft mijn gedachten veranderd
In 1977 ben ik als lid van de Zeventig geroepen. Sindsdien heb ik het voorrecht gehad om honderden ringen te bezoeken. Na een priesterschapsleidersvergadering in Taylorsville (Utah) kwam er eens een lange man naar me toe die me toefluisterde dat zijn broer tijdens de Tweede Wereldoorlog was gesneuveld en dat hij het Japanse volk haatte. Na de conferentie kwam diezelfde man echter met tranen in zijn ogen naar mij toe. Huilend van vreugde omhelsde hij mij omdat ik mijn bekeringsverhaal had verteld en mijn liefde voor het Amerikaanse volk hem had getroffen.
Bij een andere gelegenheid vertelde een zuster me dat haar vader in de Tweede Wereldoorlog was gesneuveld. Na de bijeenkomst zei ze: ‘Ik moet u mijn verontschuldigingen aanbieden. Omdat mijn vader door Japanners om het leven was gebracht, heb ik altijd haat gekoesterd in mijn hart.’ Toen zei ze: ‘U vertelde dat uw vader tijdens de oorlog ook is gesneuveld, maar dat u later het evangelie hebt leren kennen, waardoor uw leven is veranderd. En nu vertelt u ons dat u van ons houdt. Ik schaam me. Hoewel ik mijn hele leven al lid van de kerk ben, heb ik uw volk tot op de dag van vandaag gehaat. Maar uw boodschap heeft mijn gedachten veranderd.’Ik heb zo vaak gelijkaardige ervaringen gehad. Ik heb veel mensen ontmoet en dankzij het evangelie kunnen we elkaar begrijpen en van elkaar houden.
Al mijn schuld is weggenomen
Toen ik enkele jaren later na een bezoek aan Adam-ondi-Ahman een haardvuuravond bijwoonde, vroeg de supervisor van de vrijwilliger-zendelingen in het gebied me mijn bekeringsverhaal te vertellen. Ik voldeed aan zijn verzoek en bedankte de aanwezige echtparen op die haardvuuravond dat ze hun kinderen op een zending hadden voorbereid en dat ze hen figuurlijk naar mijn deur hadden gestuurd.
Toen ik me al handenschuddend gereedmaakte om te vertrekken, sprak de supervisor de aanwezigen toe. ‘Voordat we deze bijeenkomst besluiten,’ zei hij, ‘moet ik u iets bekennen.’ Ik weet niet meer precies wat hij zei, maar het kwam hier op neer:
‘Zoals u weet heb ik mijn land in mijn jonge jaren als Amerikaans marinier gediend. In die hoedanigheid heb ik veel Japanse soldaten omgebracht. Ik dacht dat ik mijn land een trouwe dienst had bewezen, maar vele jaren lang heb ik me bij de aanblik van oosterlingen, vooral Japanse mensen, erg terneergeslagen gevoeld. Soms kon ik niet eens goed functioneren. Ik heb met kerkfunctionarissen en therapeuten over mijn gevoelens gesproken.
‘Toen ik vandaag ouderling en zuster Kikuchi en hun zoon ontmoette, kwam er weer iets van naar boven. Maar nu heb ik geluisterd naar het getuigenis en het bekeringsverhaal van ouderling Kikuchi, en naar zijn liefde voor de Heer en het evangelie, en naar zijn liefde voor ons allemaal. Hij zei dat hij Amerikanen en Amerikaanse soldaten had gehaat, maar dat het evangelie zijn leven had veranderd door de genezende kracht van de Heer. Toen ik dat hoorde, leek ik ook een stem van de Heer te horen, die zei: “Het is volbracht. Het is goed.”’
Hij strekte zijn handen uit, stak ze in de lucht en zei met tranen in de ogen: ‘Al mijn schuld is weggenomen. Ik ben van mijn last bevrijd!’
Hij kwam naar me toe en omhelsde me. Toen kwamen ook onze vrouwen erbij, en we omhelsden elkaar met tranen in onze ogen.
Ik heb geleerd dat de Heiland verwonde harten, misvattingen en haat kan genezen als we ons op zijn woord en zijn verzoening richten. Hij geneest ons net zoals Hij de Israëlieten van de slangenbeten genas (zie Numeri 21:8–9; 1 Nephi 17:41; Alma 33:19–21). Het is ‘het aangename woord Gods (…) dat de verwonde ziel geneest’ (Jakob 2:8), en ‘door zijn striemen is ons genezing geworden’ (Jesaja 53:5; zie ook Mosiah 14:5).
Ben ik niet mijn broeders hoeder?
Laat mijn oog opmerkzaam zijn.
Geef mij olie voor zijn wonden,
’t woord van troost voor zielenpijn.
Ik geef u tien minuten
Ik ben in een kleine gemeenschap op het noordelijke eiland Hokkaido (Japan) geboren. Toen ik vijf jaar was, kwam mijn vader bij een aanval door een Amerikaanse onderzeeër om het leven. Als jongetje kreeg ik een hekel aan Amerikanen. Ik ben zo verder opgegroeid, me onbewust van de aanleiding tot de oorlog.
Toen ik klaar was met de onderbouw van de middelbare school, waren we arm. Mijn moeder kon het geld voor de bovenbouw niet meer opbrengen, dus besloot ik om te gaan werken en zelf mijn opleiding te bekostigen. In ons dorp was geen werk, maar negen uur reizen van huis vond ik een baan in een tofoemakerij in Muroran, waar mijn moeder was opgegroeid.
In Muroran stond ik elke ochtend om half vijf op. Ik maakte de hele ochtend tofoe en bezorgde die tot zes uur in de middag aan diverse winkels. Na het werk ging ik me wassen en omkleden, en rende ik na het eten naar de avondschool. Rond half elf ’s avonds was ik weer thuis en om elf uur dook ik mijn bed in. Ik raakte door dit overvolle schema al snel uitgeput en werd ziek.
Ik verbleef in het huis van de tofoehandelaar, maar zegde mijn baan op en vroeg mijn oom me in huis te nemen zodat ik het schooljaar kon afmaken. Ondanks de medicijnen bleef ik ziek. Ik wist niet wat ik moest doen, ik voelde me wanhopig en dacht dat ik dood zou gaan. Ik begon hard te bidden, en zei: ‘Als er een God is, wilt U mij dan zegenen dat ik weer beter word.’ Ietwat overmoedig voegde ik eraan toe: ‘Als ik beter word, wil ik U iets in ruil geven.’
Toen ik bij mijn oom thuis was, klopten vroeg op een avond twee buitenlanders aan de deur. Zij waren zendelingen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. De senior-collega, ouderling Law, kwam van het platteland in St. Anthony (Idaho, VS) en de junior-collega, ouderling Porter, kwam uit Salt Lake City. Het was koud, regenachtig en bijna donker, en ze wilden eigenlijk naar huis. Maar om de een of andere reden bleven ze langs de deuren gaan.
Ik was alleen thuis toen er op de deur werd geklopt. Ik deed de deur open en zei: ‘Nee, dank u.’
Deze jonge mannen bleven nederig aandringen, maar weer zei ik: ‘Nee, dank u.’ Toen voegde ik eraan toe: ‘Uw volk heeft mijn vader vermoord.’ Ik was nog steeds verbitterd.
De zendeling uit Idaho liet zich niet van zijn stuk brengen en vroeg hoe oud ik was. Ik zei: ‘Wat heeft mijn leeftijd ermee te maken? Ga alstublieft weg.’
Hij antwoordde: ‘Ik wil je graag een verhaal vertellen over een jongen van jouw leeftijd die jouw hemelse Vader en jouw Heiland, Jezus Christus, heeft gezien. Daarover willen we je graag meer vertellen.’ Ik bleef als het ware versteend staan.
Ik zei: ‘Ik geef u tien minuten.’
Die tien minuten hebben me diep geraakt en mijn leven veranderd. Het verhaal van de zendelingen was zo ontroerend en prachtig. Ik kwam erachter dat ik een kind van God ben en bij Hem heb gewoond. Omdat ik ziek was, konden de zendelingen dagelijks langskomen.
Tijdens de gesprekken die ze met me hielden, leerden de zendelingen me het prachtige evangelie van de herstelling. Het evangelie gaf me de hoop en de wil om te leven. Enkele weken nadat de zendelingen bij mij op de deur hadden geklopt, heb ik me laten dopen.
Heiland, leer mij liefde geven,
net zoals U mij die geeft.
Laat mij uw discipel wezen
in wie steeds uw voorbeeld leeft.
Heiland, leer mij liefde geven;
U wil ik volgen, Heer.
De genezende kracht van God is weergaloos, ingrijpend en grandioos. Ik dank Hem voor zijn genade, zijn liefde en zijn wonderbaarlijke goddelijke genezing. Ik dank Hem voor de verzoening van de Heiland, die door zijn genade de kracht bezit ‘om zonden af te wassen, te genezen en eeuwig leven te ontvangen’.2
Ik getuig dat Alma’s woorden tot Zeezrom in het Boek van Mormon waar zijn: ‘Indien gij gelooft in de verlossing door Christus, kunt gij genezen worden’ (Alma 15:8).