Stenen, pijlen en sneeuwballen
‘De Geest des Heren was met hem, zodat zij hem niet konden raken’ (Helaman 16:2).
Van school naar huis lopen is meestal niet erg spannend. Soms denk ik aan mijn huiswerk voor rekenen, soms denk ik aan wat we met gym hebben gedaan en soms loop ik gewoon zonder echte gedachten.
Maar vandaag was het anders. Allerlei gedachten schoten door mijn hoofd. Voor me zag ik twee jongens met wie ik wel eens speelde — Josh en Marcus — sneeuwballen maken en naar mij wijzen.
‘Hé, David, kom eens hier!’ riep Josh lachend. ‘We willen je iets laten zien.’
Marcus moest ook lachen.
Josh en Marcus waren allebei een jaar ouder dan ik, en ze konden hard gooien. Ik wist dat ze me binnen de kortste keren met sneeuwballen zouden bekogelen. Meestal waren ze wel aardig tegen me, maar ik dacht dat ze misschien wel ijs in de sneeuwballen hadden gestopt.
Ik begon na te denken hoe ik onder hun aanval uit kon komen.
Naar de overkant van de straat rennen om ze te mijden? Nee, dan zouden ze me uitlachen en uitschelden.
Zo hard mogelijk langs ze heen rennen? Nee, ze konden harder lopen dan ik en haalden me zo in.
Zelfs een sneeuwbal naar hen gooien? Geen goed idee, want zij waren met z’n tweeën en ik maar in m’n eentje. Ze stonden ook op een gunstige positie boven op de heuvel, terwijl ik beneden nergens dekking kon zoeken.
Ik besloot de enige zinvolle weg te kiezen — rustig langs ze heen lopen en wachten op de sneeuwballen.
Terwijl ik de heuvel naderde, moest ik ergens aan denken. Ik moest denken aan Samuël de Lamaniet, die het evangelie predikte terwijl hij op een muur stond. Toen de mensen boos werden om wat hij zei, wierpen ze stenen naar hem en schoten ze pijlen op hem af.
Ik wist dat de Heer Samuël tegen de stenen en pijlen beschermde. Misschien kon Hij wel zorgen dat de sneeuwballen me niet raakten.
Ik bad stilletjes in mezelf dat de sneeuwballen me zouden missen. Ik wist dat ik dapper moest zijn en niet moest twijfelen — net als Samuël. Toen ik bij de heuvel aankwam, vertrouwde ik erop dat ik me niet zou bezeren.
Zoals ik al verwacht had, vlogen de sneeuwballen in het rond. Enkele sneeuwballen suisden rakelings langs mijn hoofd. Sommige sneeuwballen scheerden langs mijn armen, en een paar ploften vlak voor mijn voeten neer, maar ik werd niet geraakt. Helemaal niet!
De jongens bleven gooien tot ik buiten hun bereik was, maar ik wist dat ik veilig was. De verdere weg naar huis was niet meer erg spannend — en daar was ik blij om! Ik had net als Samuël de Lamaniet bescherming gekregen. Ik wist dat bidden en geloof in de Heer oefenen me hadden gezegend.