2012
Gods hand in onze dagelijkse zegeningen erkennen
januari 2012


Gods hand in onze dagelijkse zegeningen erkennen

Naar een toespraak, gehouden tijdens een haardvuuravond van de kerkelijke onderwijsinstellingen op 9 januari 2011. Zie voor de volledige Engelstalige tekst speeches.byu.edu.

Ouderling D. Todd Christofferson

God om dagelijks brood vragen en het ontvangen is belangrijk om op Hem te leren vertrouwen en onze dagelijkse problemen aan te kunnen.

In Lucas staat dat een van de discipelen van de Heer aan Hem vroeg: ‘Here, leer ons bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft’ (Lucas 11:1). Jezus gaf vervolgens een gebedsmodel dat bekend is geworden als het Onzevader (zie Lucas 11:2–4; zie ook Matteüs 6:9–13).

In het Onzevader komt dit verzoek voor: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ (Matteüs 6:11; zie ook Lucas 11:3). Wij hebben allemaal dagelijks behoeften waarvoor we ons tot onze hemelse Vader richten. Voor sommigen kan het letterlijk om brood gaan, dat wil zeggen, voedsel om in leven te blijven. Voor mensen die chronisch ziek zijn of langdurig revalideren, kan het gaan om de geestelijke en lichamelijke kracht om de dag door te komen. In andere gevallen kan het gaan om zaken die verband houden met iemands taken of werk, bijvoorbeeld lesgeven of een examen afleggen.

Jezus leert ons, zijn discipelen, dat we elke dag op God behoren te vertrouwen voor het brood, ofwel zijn hulp en steun, dat we die dag nodig hebben. De uitnodiging van de Heer om onze hemelse Vader om ons dagelijks brood te bidden, laat ons een liefdevolle Vader zien, die Zich bewust is van zelfs de kleinste, dagelijkse noden en die ons heel graag bij al die noden wil helpen. Hij zegt ons dat we in geloof kunnen bidden tot Hem ‘die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden’ (Jakobus 1:5). Dat is, uiteraard, ongelooflijk geruststellend, maar er speelt nog iets mee wat belangrijker is dan elke dag de nodige hulp krijgen. Als we dagelijks goddelijk brood vragen en ontvangen, groeit ons geloof en vertrouwen in God en zijn Zoon.

Dagelijks tot God opzien

Na de grote uittocht van de stammen van Israël uit Egypte brachten zij veertig jaar in de woestijn door voordat ze het beloofde land binnengingen. Die grote schare van meer dan een miljoen mensen moest te eten hebben. Een schare van die omvang kon niet lang leven van wat de jacht opbracht, en hun seminomadische leefstijl maakte het moeilijk om op grote schaal gewassen te verbouwen en vee te houden. Jehova loste het probleem op door hun dagelijks brood op wonderbaarlijke wijze uit de hemel te laten regenen — manna. Bij monde van Mozes instrueerde de Heer het volk om zo veel manna te verzamelen als voor iedere dag nodig was, uitgezonderd op de dag vóór de sabbat, want dan moest het volk dubbel zoveel verzamelen.

In weerwil van Mozes’ specifieke aanwijzingen probeerden sommigen meer manna dan wat op een dag nodig was te verzamelen en te bewaren:

‘En Mozes zeide tot hen: Niemand late ervan over tot de morgen.

‘Maar sommigen luisterden niet naar Mozes en lieten ervan over tot de morgen, maar toen was het bedorven van de wormen en stonk’ (Exodus 16:19–20).

Maar als zij op de zesde dag dubbel zoveel manna verzamelden, bedierf het zoals beloofd was niet. (zie Exodus 16:24–26). En weer schoten sommigen te kort in geloof: zij gingen op de sabbat op zoek naar manna, maar zij ‘vonden (…) het niet’ (zie Exodus 16:27–29).

Door elke dag weer in hun dagelijks voedsel te voorzien, probeerde Jehova geloof te leren aan een natie die in vierhonderd jaar tijd het geloof van hun vaderen grotendeels was kwijtgeraakt. Hij leerde ze vertrouwen in Hem te stellen. Waar het om gaat is dat de kinderen Israëls zich dagelijks op Hem moesten verlaten en erop moesten vertrouwen dat er de volgende dag weer voldoende manna zou vallen. Op die manier zouden ze Hem nooit lang vergeten.

Toen de stammen van Israël weer in een positie waren dat ze voor zichzelf konden zorgen, werd dat ook van hen verwacht. Evenzo moeten wij, terwijl wij God om ons dagelijks brood vragen — om hulp die we zelf niet voorhanden hebben — nog steeds aan de slag gaan en datgene doen wat wel in onze macht ligt.

Vertrouwen op de Heer

Een tijdje voordat ik als algemeen autoriteit werd geroepen, kreeg ik zakelijke problemen die een paar jaar aanhielden. Soms waren de problemen erger dan anders, maar ze waren er altijd. Soms kwam door deze problemen het welzijn van mijn gezin in het geding en leek onze financiële ondergang gevaarlijk dichtbij. Ik bad om een wonderbaarlijke bevrijding. Hoewel ik daar vaak vurig en oprecht om gebeden heb, was het antwoord uiteindelijk nee. Ik leerde uiteindelijk bidden zoals de Heiland bad: ‘Doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede’ (Lucas 22:42). Ik raadpleegde de Heer bij elk stapje op weg naar de uiteindelijke oplossing.

Er waren tijden dat de financiële nood zo hoog was, dat er echt niemand was bij wie ik kon aankloppen om aan mijn financiële plichten te kunnen voldoen. Ik kon niets anders doen dan telkens voor mijn hemelse Vader neer te knielen en in tranen om hulp te vragen. En Hij heeft mij geholpen. Soms was het niet meer dan een vredig gevoel, een geruststellend gedachte, dat het in orde zou komen. Ik zag niet altijd hoe of wat, maar Hij gaf mij, direct of indirect, te verstaan dat Hij een weg zou bereiden. De omstandigheden veranderden, er kwamen nieuwe, nuttige ideeën, er waren onverwachte inkomsten, meevallertjes die precies op tijd kwamen. Hoe dan ook kwam er een oplossing.

Hoewel ik er toen flink onder leed, ben ik nu dankbaar dat er geen snelle oplossing voor mijn probleem was. Omdat mijn omstandigheden mij er vele jaren bijna dagelijks toe dwongen om mij tot God te wenden, leerde ik hoe ik werkelijk moest bidden, hoe ik antwoord op gebed kon krijgen, en hoe ik op een praktische manier geloof in God kon hebben. Ik heb mijn Heiland en mijn hemelse Vader leren kennen op een manier die misschien anders aan mij voorbij was gegaan of waar ik anders veel langer over gedaan had. Ik heb geleerd dat dagelijks brood een kostbaar goed is. Ik heb geleerd dat het hedendaagse manna net zo reëel kan zijn als het manna uit de Bijbelse geschiedenis. Ik heb geleerd om met mijn hele hart op de Heer te vertrouwen. Ik heb geleerd om Hem dagelijks te raadplegen.

Problemen doorstaan

God om ons dagelijks brood vragen, in plaats van dat wekelijks, maandelijks of jaarlijks te doen, is ook een manier om ons op de kleinere, meer beheersbare stukjes van ons probleem te concentreren. Als we met een groot probleem te maken krijgen, moeten we er misschien in kleine, dagelijkse stukjes aan werken. Soms kunnen we niet meer aan dan één dag tegelijk — of misschien zelfs maar een deel van de dag.

In de jaren vijftig van de vorige eeuw onderging mijn moeder een zware operatie en veel chemotherapie om haar kanker te bestrijden. Ze weet nog dat ze in die tijd iets van haar moeder leerde waar ze sindsdien veel profijt van heeft gehad:

‘Ik was zo ziek en zwak, dat ik op een dag tegen haar zei: “O, mama, ik geloof niet dat ik nog zestien van die behandelingen aankan.”

‘Haar moeder vroeg: “Denk je dat het je vandaag lukt?”

‘“Jawel.”

‘“Wel, lieverd, meer hoef je vandaag niet te doen.”

‘Dat heeft mij vaak geholpen om met de dag te leven of één ding tegelijk te verhapstukken.’

De Geest kan ons laten voelen wanneer we vooruit dienen te kijken en wanneer we ons alleen hoeven te bepalen tot die ene dag of tot dat ene moment.

Ons potentieel verwezenlijken

God om dagelijks brood vragen en het ontvangen is belangrijk om op Hem te leren vertrouwen en onze dagelijkse problemen aan te kunnen. We hebben ook een dagelijks portie goddelijk brood nodig om te worden wat we moeten worden. Tot bekering en verbetering komen en uiteindelijk ‘de maat van de wasdom der volheid van Christus’ (Efeziërs 4:13) bereiken is een geleidelijk proces. Nieuwe goede gewoontes aanleren, of met slechte gewoontes of verslavingen breken, houdt meestal in dat we er vandaag aan werken, en morgen weer, en de dag daarna, misschien wel vele dagen, zelfs maanden en jaren, totdat we de overwinning hebben behaald. Maar we kunnen het omdat we God dagelijks om brood vragen, om de hulp die we elke dag nodig hebben.

President N. Eldon Tanner (1898–1982) heeft als raadgever in het Eerste Presidium gezegd: ‘Als we bedenken hoe belangrijk het is om ons uiterste best te doen, laten we er dan voor zorgen dat we onze goede voornemens zorgvuldig uitkiezen, goed over het doel ervan nadenken en uiteindelijk toezeggen dat we ze zullen nakomen en ons niet door belemmeringen laten weerhouden. Laten we iedere ochtend tegen onszelf zeggen dat we ons die dag aan ons goede voornemen zullen houden.’1

Onlangs besprak ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen hoe belangrijk het is voor een gezin om consequent te zijn in eenvoudige dagelijkse gewoontes zoals gezinsgebed, schriftstudie en gezinsavond. ‘Het consequent doen van ogenschijnlijk kleine dingen’, zei hij, ‘kan grote geestelijke gevolgen hebben.’2

President Ezra Taft Benson (1899–1994) heeft in verband met bekering deze raad gegeven: ‘In ons streven naar een meer [christelijke levenswandel] moeten we ervoor waken dat we niet ontmoedigd raken en onze hoop verliezen. Een christelijke levenswandel komt ons niet aanwaaien, vaak komen de groei en verandering langzaam en haast onmerkbaar.’3

De Heer om hulp vragen als we anderen willen dienen

Denk eraan dat we niet uitsluitend met onszelf bezig moeten zijn als we dagelijks een portie goddelijk brood verlangen. Als we zoals de Meester willen worden, die niet kwam ‘om Zich te laten dienen, maar om te dienen’ (Marcus 10:45), zullen we zijn hulp inroepen om anderen dagelijks tot zegen te zijn.

President Thomas S. Monson houdt zich beter dan wie ook aan dit beginsel. Hij heeft altijd een gebed in zijn hart of God hem wil laten weten of hij iemand in zijn omgeving, op welke dag of welk tijdstip ook, van dienst kan zijn. Een voorbeeld uit zijn tijd als bisschop maakt duidelijk dat zelfs maar een klein beetje inspanning, met de hulp van de Geest, veel vrucht kan dragen.

‘Een van de mensen aan wie [president Monson] hulp bood was Harold Gallacher. Zijn vrouw en kinderen waren actief in de kerk, maar Harold niet. Zijn dochter Sharon had bisschop Monson gevraagd of hij “iets” wilde doen om haar vader te heractiveren. Op zekere dag kreeg bisschop Monson de ingeving om bij Harold op bezoek te gaan. Op een hete zomerdag klopte hij bij Harold G. Gallacher op de hordeur. De bisschop kon Harold in zijn stoel zien zitten, die een sigaret rookte en de krant las. “Wie is daar?” vroeg Harold nors zonder op te kijken.

‘“Uw bisschop,” antwoordde Tom. “Ik kom kennismaken en u dringend verzoeken om met uw gezin naar de kerk te komen.”

‘“Nee, ik heb het te druk”, klonk het minachtend. Hij keurde hem geen blik waardig. Tom dankte hem voor zijn tijd en vertrok. Het gezin verhuisde zonder dat Harold ooit naar de kerk kwam.

‘Jaren later belde (…) broeder Gallacher het kantoor van ouderling Thomas S. Monson en vroeg of hij langs mocht komen.

‘(…) Toen ze elkaar kort daarna ontmoetten, omhelsden ze elkaar. Harold sprak: “Ik kom mijn excuses aanbieden omdat ik lang geleden op die zomerdag niet uit mijn stoel ben gekomen om u binnen te laten.” Ouderling Monson vroeg hem of hij actief was in de kerk. Met een zuinig lachje antwoordde Harold: “Ik ben tweede raadgever in de bisschap van mijn wijk. Uw verzoek om naar de kerk te komen, en mijn afwijzende antwoord, hebben me zo beziggehouden, dat ik besloot er iets aan te doen.”’4

Dagelijks kiezen

Door aan ons dagelijks brood te denken, blijven we ons bewust van wat er in ons leven speelt, van het belang van de kleine dingen waaraan we onze tijd besteden. De ervaring leert bijvoorbeeld dat een huwelijk meer gebaat is bij een gestage stroom liefdeblijken, hulp en aandacht om de liefde in stand te houden en een relatie te stimuleren dan een incidenteel groot of duur gebaar.

Evenzo kunnen we met dagelijkse keuzes voorkomen dat bepaalde verraderlijke invloeden ons leven binnensluipen en deel gaan uitmaken van wie we zijn. In een informeel gesprek dat ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) en ik jaren geleden hadden, kwamen we tot de conclusie dat iemand de meeste pornografie kan mijden door gewoon goede keuzes te maken. Voor het grootste deel is het gewoon een kwestie van zelfdiscipline om weg te blijven van de plekken waar pornografie is, in de winkel of op internet. We beseffen echter ook dat pornografie jammer genoeg zo algemeen verspreid is, dat zelfs iemand die ervan wegblijft er toch mee geconfronteerd kan worden. ‘Ja’, zei ouderling Maxwell, ‘maar hij kan er onmiddellijk afstand van nemen. Hij hoeft haar niet binnen te nodigen en een stoel aan te bieden.’

Dat geldt ook voor andere destructieve invloeden en gewoontes. Als we er dagelijks op letten dat we die zaken niet toelaten, hoeven we op zekere dag niet tot de ontdekking te komen dat we door onze onachtzaamheid een kwaad of zwakte in onze ziel post hebben laten vatten.

In werkelijkheid zijn er op een dag maar weinig zaken die totaal zonder betekenis zijn. Zelfs wat alledaags en monotoon lijkt, kunnen kleine maar belangrijke bouwstenen zijn die na verloop van tijd de discipline, het karakter en de orde scheppen die nodig zijn om onze plannen en dromen te verwezenlijken. Daarom dienen we, terwijl we om ons dagelijks brood bidden, zorgvuldig na te gaan wat onze behoeften zijn, zowel waar het ons aan ontbreekt als waartegen we ons moeten beschermen. Denk voor het slapengaan na over wat er die dag goed en minder goed is gegaan en wat de volgende een stukje beter zal doen verlopen. En dank uw hemelse Vader voor het manna dat Hij u die dag gegeven heeft. Door onze bespiegelingen zullen we zijn hulp in ons leven zien om bepaalde zaken te doorstaan en andere te veranderen, en zal ons geloof in Hem toenemen. We zullen ons dan verheugen in weer een dag, weer een stap dichter bij het eeuwige leven.

Het brood des levens indachtig zijn

Denk er bovenal aan dat we Hem hebben, van wie het manna een voorafschaduwing en een symbool was, de Verlosser.

‘Ik ben het brood des levens.

‘Uw vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten en zij zijn gestorven;

‘dit is het brood, dat uit de hemel nederdaalt, opdat wie ervan eet, niet sterve.

‘Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld’ (Johannes 6:48–51).

Ik getuig van de levende werkelijkheid van het brood des levens, Jezus Christus, en van de oneindige kracht en invloed van zijn verzoening. Uiteindelijk vormen zijn verzoening en zijn genade ons dagelijks brood. We behoren Hem dagelijks te zoeken, elke dag zijn wil te doen, om één met Hem te worden zoals Hij één is met de Vader (zie Johannes 17:20–23). Als wij dat doen, zal onze hemelse Vader ons zeker ons dagelijks brood geven.

Noten

  1. N. Eldon Tanner, ‘Vandaag zal ik … ’, Liahona, maart 2003, pp. 27–28.

  2. David A. Bednar, ‘Thuis ijveriger zijn en meer betrokken’, Liahona, november 2009, p. 20.

  3. Ezra Taft Benson, ‘A Mighty Change of Heart’, Tambuli, maart 1990, p. 7.

  4. Heidi S. Swinton, To the Rescue: The Biography of Thomas S. Monson (2010), pp. 160–161.

Illustraties Diane Hayden