Samen de zaak van Christus dienen
Dit artikel is een verkorte weergave van een toespraak, gehouden op 10 maart 2011 in Salt Lake City voor een groep nationale christelijke leiders.
Toch moet het voor welwillende mensen die God liefhebben en de naam van Christus op zich genomen hebben, mogelijk zijn om samen op te komen voor de zaak van Christus en pal te staan tegen zonde.
Vrienden, u en ik weten dat zonde en zedelijk verval overal om zich heen grijpen in de hedendaagse wereld, vooral onder jongeren. En het verergert met de dag. U en ik maken ons in zoveel opzichten zorgen over de toename van pornografie en armoede, mishandeling en abortus, seksuele losbandigheid (zowel heteroseksueel als homoseksueel), geweld, wreedheid, ruwheid en verleidingen, zaken die zelfs bij u thuis via uw dochters mobiele telefoon of uw zoons iPad doordringen.
Toch moet het voor welwillende mensen die God liefhebben en de naam van Christus op zich genomen hebben, mogelijk zijn om samen op te komen voor de zaak van Christus en pal te staan tegen zonde. In dat opzicht hebben we alle recht om doortastend te zijn en geloof te tonen, want ‘als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?’ (Romeinen 8:31.)
In dat geloofsvertrouwen dient en predikt, onderwijst en arbeidt u, en ik eveneens. En ik geloof dat we daarbij ook mogen vertrouwen op het volgende vers in Romeinen: ‘Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?’ Ik geloof werkelijk dat wij, door overal in de wereld beter ons best te doen om elkaar niet af te ‘scheiden van de liefde van Christus’, ‘meer dan overwinnaars’ zullen worden ‘door Hem, die ons heeft liefgehad’ (Romeinen 8:32, 35, 37).
Theologische dialoog
Evangelische christenen en heiligen der laatste dagen hebben niet altijd op vriendschappelijke voet met elkaar gestaan. Vanaf het begin van de negentiende eeuw, toen de jonge Joseph Smith een goddelijke openbaring ontving en daar ronduit voor uitkwam, zijn onze contacten vaak verre van vriendelijk geweest.
En toch, opmerkelijk genoeg — en ik kan niet anders dan een goddelijke hand in die gebeurtenissen in deze roerige tijden erkennen — zijn academici en betrokkenen van mormoonse zijde en van de evangelische beweging elkaar sinds het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw gaan opzoeken in wat in mijn optiek tot een stimulerende en constructieve theologische dialoog is uitgegroeid. Men probeert oprecht tot wederzijds begrip te komen en fabels en verkeerde voorstellingen aan beide zijden uit de wereld te helpen. Het is een werk dat door liefde wordt ingegeven waarbij de deelnemers zich door een stille kracht gedreven voelen die diepgaander en fundamenteler is dan een gewone interconfessionele uitwisseling van gedachten.
De eerste van die formele dialogen vond in het voorjaar van 2000 aan de Brigham Young University plaats. Toen de dialoog vorm ging krijgen, bleek dat de deelnemers een soort maatstaf, model of referentiepunt zochten. Moest er sprake zijn van confrontaties, argumenten, debatten? Moesten er een winnaar en een verliezer uit de bus komen? Hoe open en eerlijk moest er van gedachten gewisseld worden? Sommige heiligen der laatste dagen vroegen zich af: Ziet de ‘andere partij’ deze gesprekken als een ‘auditie’ voordat we tot het team van christenen worden toegelaten? Zijn ze er op uit het mormonisme ‘bij te stellen’ om het beter in de christelijke traditie in te passen en het voor sceptici verteerbaarder te maken?
Op hun beurt vroegen sommige evangelische christenen zich af: Is die ‘andere partij’ wel oprecht, of zijn ze er gewoon op uit om op die manier zieltjes te winnen? Kan iemand een nieuwtestamentische christen zijn zonder zich te voegen naar latere belijdenissen die de meeste traditionele christelijke kerken hebben overgenomen? Een vraag die aan beide kanten steeds weer opkwam, was hoeveel ‘verkeerde theologie’ door de genade Gods nog te compenseren viel? Binnen afzienbare tijd werden dergelijke vraagstukken onderdeel van de dialoog zelf, waardoor de onderlinge spanningen begonnen te verdwijnen.
De aanvankelijke vormelijkheid maakte plaats voor een veel informelere benadering. Er ontstond een ware vorm van broederschap en zusterschap, met de nodige vriendelijkheid bij meningsverschillen, met respect bij tegenovergestelde standpunten, en met de wil om werkelijk te begrijpen wat de ander gelooft (of je daar nu mee instemt of niet) — de verantwoordelijkheid om de eigen leerstellingen en gebruiken accuraat weer te geven en de ander die mogelijkheid ook te bieden. De dialogen werden gekenmerkt door ‘uitgesproken beleefdheid’.1
In het besef dat de heiligen der laatste dagen een totaal andere hiërarchische en organisatorische structuur hebben dan in de evangelische beweging gebruikelijk is, heeft er geen officiële vertegenwoordiger van de kerk aan deze gesprekken deelgenomen, noch hadden kerkelijke directieven de boventoon. Net als u zijn wij niet voornemens om met onze onderscheidende leerstellingen te schipperen of om geloofspunten af te zweren die ons maken tot wie we zijn. We hechten er echter wel veel waarde aan om niet verkeerd begrepen te worden, om niet beschuldigd te worden van geloofspunten die we niet aanhangen, en evenmin om onze toewijding aan Christus en zijn evangelie achteloos te laten wegwuiven, om nog maar te zwijgen over de demonisering die daarmee gepaard gaat.
Daarnaast zoeken we altijd naar gemeenschappelijke overtuigingen en samenwerking met anderen wat het ‘praktische’ werk van de bediening betreft. We slaan de handen met onze evangelische vrienden graag ineen in een gezamenlijk christelijk offensief om gezinnen en huwelijken te sterken, om meer deugdzaamheid in de media te eisen, om noodhulp te bieden wanneer natuurrampen toeslaan, om de schrijnende armoede aan te pakken en om de vrijheid van godsdienst te waarborgen waardoor wij ons allen mogen uitspreken over maatschappelijke kwesties in deze tijd die het christelijk geweten aangaan. Wat dat laatste betreft, mag de dag nooit aanbreken dat het u of mij of welke andere verantwoordelijke geestelijke in dit land dan ook verboden wordt om vanaf zijn of haar kansel de leer te prediken die men als waarheid beschouwt. Maar in het licht van recente maatschappelijke en politieke gebeurtenissen en de huidige juridische uitdagingen die daaruit voortvloeien, in het bijzonder wat de heiligheid van het huwelijk betreft, kan die dag maar zo aanbreken, tenzij wij kordaat optreden om dat te voorkomen.2
Hoe omvangrijker en eensgezinder de christelijke stem zich doet gelden, hoe groter de kans is dat we die strijd beslechten. Laten we in dat opzicht denken aan de waarschuwing van de Heiland aangaande een ‘koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is’ — een koninkrijk dat niet tegen een meer verenigde vijand met vaak een onheilige agenda kan standhouden (zie Lucas 11:17).
De Christus die wij vereren
Voortbouwend op een deel van deze geschiedenis en met de wens dat we het niet oneens zijn waar we het niet oneens over hoeven zijn, wil ik tot u, onze vrienden, getuigen van de Christus die wij eren en vereren in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Wij geloven in de historische Jezus die de stoffige wegen van het Heilige Land bewandelde en verklaren dat Hij dezelfde God is als de goddelijke Jehova van het Oude Testament. Wij verklaren dat Hij zowel volkomen God is in zijn goddelijkheid en volkomen menselijk in zijn leven op aarde, de Zoon die God was en de God die Zoon was; dat Hij, in de woorden van het Boek van Mormon, ‘de eeuwige God’ is (titelpagina van het Boek van Mormon).
Wij getuigen dat Hij één is met de Vader en de Heilige Geest, de Drie die één zijn: één in geest, één in kracht, één in streven, één in stem, één in heerlijkheid, één in wil, één in goedheid en één in genade — één in ieder denkbaar opzicht of aspect van eenheid, behalve dat ieder van Hen een eigen lichaam heeft (zie 3 Nephi 11:36). Wij getuigen dat Christus werd geboren uit zijn goddelijke Vader en een moeder die maagd was, dat Hij vanaf twaalfjarige leeftijd bezig was met de dingen van zijn echte Vader, dat Hij in dat opzicht een volmaakt, zondeloos leven leidde en aldus een voorbeeld verschafte voor allen die tot Hem komen om behouden te worden.
Wij getuigen van elke rede die Hij ooit heeft gehouden, van elk gebed dat Hij ooit heeft geuit, van elk wonder dat Hij ooit uit de hemel heeft afgeroepen en van elke verlossende daad die Hij ooit heeft verricht. Wat dat laatste betreft, getuigen wij dat Hij bij de vervulling van het goddelijke plan voor ons heil alle zonden, leed en ziekten van de wereld op Zich heeft genomen, dat Hij uit iedere porie heeft gebloed door dat ontzagwekkende lijden, dat begon in Getsemane en eindigde met zijn dood aan het kruis van Golgota, als plaatsvervangend offer voor die zonden en zondaren, waartoe ieder van ons behoort.
In de eerste hoofdstukken van het Boek van Mormon staat dat een Nephitische profeet ‘zag dat [Jezus] aan het kruis werd verhoogd en voor de zonden der wereld werd gedood’ (1 Nephi 11:33). Later bevestigde diezelfde Heer: ‘Zie, Ik heb u mijn evangelie gegeven, en dit is het evangelie dat Ik u heb gegeven: dat Ik in de wereld ben gekomen om de wil te doen van mijn Vader, want mijn Vader heeft Mij gezonden. En mijn Vader heeft Mij gezonden opdat Ik aan het kruis zou worden verhoogd’ (3 Nephi 27:13–14; zie ook LV 76:40–42). Het is inderdaad een gave van de Geest om ‘te weten dat Jezus Christus de Zoon van God is, en dat Hij gekruisigd is voor de zonden der wereld’ (LV 46:13).
Wij verklaren dat Hij op de derde dag na zijn kruisiging in glorierijke onsterfelijkheid uit het graf is herrezen, de eersteling van de opstanding, waardoor Hij de banden van de lichamelijke dood en de geestelijke ketenen van de hel heeft verbroken. Hij biedt ons een onsterfelijke toekomst voor zowel ons lichaam als onze geest, een toekomst waarvan de volle heerlijkheid en grootsheid alleen te verwezenlijken valt door Hem en zijn naam te aanvaarden, ‘want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden’. Ook ‘de behoudenis is in niemand anders’ of kan dat ooit zijn (Handelingen 4:12).
Wij verklaren dat Hij op aarde zal wederkeren, deze keer in macht, luister en heerlijkheid om als Koning der koningen en Heer der heren te regeren. Dit is de Christus, die wij loven, op wiens genade wij impliciet en expliciet vertrouwen, en die ‘de herder en hoeder van [onze] zielen’ is (1 Petrus 2:25).
Joseph Smith kreeg eens de volgende vraag voorgelegd: ‘Wat zijn de grondbeginselen van uw godsdienst?’ Hij antwoordde: ‘De fundamentele beginselen van onze godsdienst zijn het getuigenis van de apostelen en profeten aangaande Jezus Christus — dat Hij stierf, werd begraven, ten derden dage verrees en ten hemel opvoer. Al het andere dat verband houdt met onze godsdienst is hier slechts een toevoeging aan.’3
In de regel staan heiligen der laatste dagen bekend als een ijverig volk, als hardwerkende mensen. Voor ons zijn de werken der gerechtigheid, die je ‘toegewijd discipelschap’ kunt noemen, een onfeilbare maatstaf van de echtheid van ons geloof. Wij geloven net als Jakobus, de broeder van Jezus, dat waar geloof zich altijd manifesteert in getrouwheid (zie Jakobus 2). Wij leren dat de puriteinen dichter bij de waarheid waren dan ze beseften door een ‘godvruchtige wandel’ te verwachten (LV 20:69) van wie onder het verbond stonden.
De redding en het eeuwige leven zijn vrij (zie 2 Nephi 2:4). Ja, zij zijn de grootste van alle gaven Gods (zie LV 6:13; 14:7). Toch leren wij dat men zich op het ontvangen van die gaven moet voorbereiden door in woord en daad ‘geloof in de Heer Jezus Christus’ te tonen (Geloofsartikelen 1:4) — door zich te verlaten op en vertrouwen te stellen in ‘de verdiensten, de barmhartigheid en de genade van de heilige Messias’ (2 Nephi 2:8; zie ook 2 Nephi 31:19; Moroni 6:4). Voor ons zijn de vruchten van dat geloof bekering, het ontvangen van de evangelieverbonden en -verordeningen (waaronder de doop), en een dankbaar hart dat ons aanzet om ons van alle goddeloosheid te onthouden, om ‘dagelijks [ons] kruis’ op te nemen (Lucas 9:23) en om zijn geboden te bewaren — al zijn geboden (zie Johannes 14:15). Wij verheugen ons met de apostel Paulus: ‘Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus’ (1 Korintiërs 15:57). In die geest doen wij wat een profeet uit het Boek van Mormon heeft geschreven: ‘Wij spreken over Christus, wij verheugen ons in Christus, wij prediken Christus, wij profeteren over Christus […], opdat onze kinderen zullen weten op welke Bron zij mogen vertrouwen voor vergeving van hun zonden […] [en] zullen uitzien naar dat leven dat in Christus is’ (2 Nephi 25:26, 27).
Ik hoop dat het getuigenis dat ik u en de hele wereld geef, u iets laat begrijpen van de onuitsprekelijke liefde die we in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen voor de Heiland van de wereld koesteren.
Oproep aan het christelijk geweten
Gezien onze gezamenlijke toewijding aan de Heer Jezus Christus en gezien de uitdagingen waarvoor we in onze samenleving staan, moet het zeker mogelijk zijn om ons te verenigen in een nationale — of internationale — oproep aan het christelijk geweten. Enkele jaren geleden schreef Tim LaHaye:
‘Als gelovige Amerikanen samenwerken in de naam van onze gedeelde zorgen op moreel gebied, slagen we er wellicht in de morele normen in de samenleving terug te brengen die onze voorvaderen in de grondwet [van de Verenigde Staten] gewaarborgd dachten te hebben. […]
‘ Alle gelovige burgers in ons land dienen respect te ontwikkelen voor andere godsdienstige groeperingen en hun overtuigingen. We hoeven hun geloofspunten niet aan te hangen, maar we kunnen de mensen wel respecteren en beseffen dat we meer met elkaar gemeen hebben dan we ooit met de wereldse lieden van dit land zullen hebben. Het wordt tijd dat alle burgers met een religieuze overtuiging zich tegen onze gemeenschappelijke vijand verenigen.’4
Zeker, er schuilt een bepaald risico in het leren van iets nieuws over iemand anders. Nieuwe inzichten doen altijd iets met oude standpunten, zodat enige heroverweging, herschikking en herziening van onze kijk op de wereld onvermijdelijk zijn. Wanneer we verder kijken dan iemands huidskleur, etnische afkomst, sociale kring, kerk, synagoge, moskee, overtuiging en geloofsbelijdenis, en wanneer we ons best doen anderen te zien voor wie en wat ze zijn — kinderen van dezelfde God — gebeurt er iets goeds en waardevols met ons. We raken dan meer één met de God die de Vader van ons allen is.
In deze gespannen en verwarde wereld is bovenal behoefte aan de overtuiging, het mededogen en het begrip van christenen. Joseph Smith merkte in 1843, nog geen jaar voor zijn dood, op: ‘Als ik de mensheid in dwaling acht, zal ik haar dan terneerdrukken? Nee. Ik zal haar opbeuren, en wel op haar eigen manier, als ik haar niet kan overtuigen dat mijn manier beter is; en ik zal niemand dwingen te geloven wat ik geloof, anders dan door de kracht van overreding, want de waarheid gaat haar eigen weg. Gelooft u in Jezus Christus en het evangelie van heil dat Hij heeft geopenbaard? Ik ook. Christenen dienen op te houden met elkaar te ruziën en twisten, en de beginselen van eensgezindheid en vriendschap onder elkaar aan te kweken. En dat zullen ze ook doen voordat het millennium kan worden ingeluid en Christus zijn koninkrijk in bezit neemt.’5
Tot slot breng ik mijn liefde voor u onder woorden aan de hand van twee afscheidsredes uit onze Schriftuur. Eerst deze woorden van de schrijver van Hebreeën uit het Nieuwe Testament:
‘De God nu des vredes, die onze Here Jezus, de grote herder der schapen door het bloed van een eeuwig verbond heeft teruggebracht uit de doden,
‘bevestige u in alle goed, om zijn wil te doen, terwijl Hij aan ons doe, wat in zijn ogen welbehagelijk is door Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen’ (Hebreeën 13:20–21).
‘Wees getrouw in Christus; en […] moge [Hij] u verheffen, en mogen zijn lijden en dood, […] en zijn barmhartigheid en lankmoedigheid, en de hoop op zijn heerlijkheid en op het eeuwige leven, u voor eeuwig bijblijven.
‘En moge de genade van God de Vader, wiens troon hoog in de hemelen is, en van onze Heer Jezus Christus, die ter rechterhand van zijn macht zit totdat alle dingen Hem onderworpen zullen zijn, voor eeuwig bij u zijn en bij u verblijven. Amen’ (Moroni 9:25–26).