Boodschap van het Eerste Presidium
Jezus’ oproep om te dienen
Wie op school heeft leren rekenen, weet wat een gemene deler is. Ook als heiligen der laatste dagen hebben we een gemene deler, iets wat ons bindt. Die gemene deler is de oproep die ieder krijgt om in Gods koninkrijk op aarde een taak te vervullen.
Mort u wel eens wanneer u ergens voor geroepen wordt? Of aanvaardt u elke gelegenheid om uw broeders en zusters te dienen met een dankbaar hart, wetende dat onze hemelse Vader zal zegenen wie Hij roept?
Ik hoop dat we het werkelijke doel van onze magnifieke kansen om te dienen niet uit het oog verliezen. De Heer spreekt over dat doel, het eeuwige doel, dat in de Parel van grote waarde is opgetekend: ‘Want zie, dit is mijn werk en mijn heerlijkheid: de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen.’1
Mogen wij altijd onthouden dat de mantel van het lidmaatschap in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen niet een cape van comfort is maar een vacht van verantwoordelijkheid. Het is niet alleen onze plicht om onszelf te redden, maar ook om anderen de weg naar het celestiale koninkrijk van God te wijzen.
Als we het pad van dienst aan God bereidwillig bewandelen, komen we nooit in de positie van Shakespeares kardinaal Wolsey. Na een heel leven in dienst van zijn koning te zijn geweest, beklaagde hij zich somber:
Had ik maar half zo ijv’rig God gediend
Als ik ’t mijn koning deed, hij gaf mij niet,
Nu ’k oud en naakt ben, aan mijn vijand prijs.2
Welk dienstbetoon verlangt de hemel van ons? ‘De Heer verlangt het hart en een gewillige geest; en de gewilligen en de gehoorzamen zullen in deze laatste dagen het goede van het land Zion eten.’3
Ik ben onder de indruk van de woorden van president John Taylor (1808–1887): ‘Als u uw roeping niet grootmaakt, zal God u verantwoordelijk houden voor diegenen die u had kunnen redden als u uw plicht had vervuld.’4
De bediening van Jezus onder de mensen is als een stralend licht van goedheid. ‘Ik ben in uw midden als dienaar’5, verklaarde Jezus, terwijl Hij de benen van de kreupele kracht gaf, de ogen van de blinde zicht, de oren van de dove gehoor en het lichaam van de dode leven.
Met de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan leerde de Meester ons om andere mensen lief te hebben als onszelf.6 Met zijn antwoord aan de rijke jongeling leerde Hij ons om ons van zelfzucht te ontdoen.7 Met de spijziging van de vijfduizend leerde Hij ons om de behoeften van anderen te zien.8 En met de bergrede leerde Hij ons eerst het koninkrijk van God te zoeken.9
In de Nieuwe Wereld verklaarde de herrezen Heer: ‘Gij weet de dingen die gij in mijn kerk moet doen; want de werken die gij Mij hebt zien doen, die zult gij eveneens doen; ja, hetgeen gij Mij hebt zien doen, juist dat zult gij doen.’10
Wij zijn anderen tot zegen als we dienen in de schaduw van ‘Jezus van Nazaret, [die] is rondgegaan, weldoende’.11 God zegene ons met vreugde in het dienen van onze Vader in de hemel door zijn kinderen op aarde te dienen.